Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Pretoria, 10-10-2005
Preambule
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen teneinde de economische betrekkingen tussen de beide landen te bevorderen en te versterken,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1.Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2.Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3.De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen, geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet Continentaal Plat 1965;
iv. de dividendbelasting; en
v. de vermogensbelasting;
(hierna te noemen: ,,Nederlandse belasting”);
b. in Zuid-Afrika:
i. de gewone belasting;
ii. de secundaire belasting op lichamen; en
iii. de bronbelasting op royalty’s;
(hierna te noemen: ,,Zuid-Afrikaanse belasting”);
4.Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, met inbegrip van belastingen over dividenden, die door een van de Verdragsluitende Staten na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
1.Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekenen de uitdrukkingen ,,een Verdragsluitende Staat” en ,,de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of de Republiek Zuid-Afrika (Zuid-Afrika), naargelang de context vereist;
b. betekent de uitdrukking ,,Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
c. betekent de uitdrukking ,,Zuid-Afrika” de Republiek Zuid-Afrika en, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, met inbegrip van de territoriale zee daarvan, alsmede elk gebied buiten de territoriale zee, met inbegrip van het continentaal plat, dat op grond van het recht van Zuid-Afrika en in overeenstemming met het internationale recht aangewezen is of op een later tijdstip aangewezen wordt als een gebied waarin Zuid-Afrika rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten kan uitoefenen;
d. omvat de uitdrukking ,,uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
e. omvat de uitdrukking ,,persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
f. betekent de uitdrukking ,,lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
g. heeft de uitdrukking ,,onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
h. betekenen de uitdrukkingen ,,onderneming van een Verdragsluitende Staat” en ,,onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
i. betekent de uitdrukking ,,internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat gelegen is, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
j. betekent de uitdrukking ,,onderdaan”:
i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
ii. elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is.
k. betekent de uitdrukking ,,bevoegde autoriteit”:
i. in Nederland, de minister van Financiën of een bevoegde vertegenwoordiger;
ii. in Zuid-Afrika, de Commissioner for the South African Revenue of een bevoegde vertegenwoordiger.
2.Voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
Artikel 4. Inwoner
1.Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,inwoner van een Verdragsluitende Staat”:
a. iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens die Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
b. een pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat.
2.Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien op grond van de bepalingen van onderdeel a niet kan worden bepaald waar het enige tehuis zich bevindt, wordt de natuurlijke persoon geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3.Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5. Vaste inrichting
1.Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2.De uitdrukking ,,vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats; en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3.Een plaats van uitvoering van een bouwwerk, constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die met deze plaats of werkzaamheden verband houden, vormen alleen een vaste inrichting, indien de duur van de plaats van uitvoering of van de werkzaamheden of de activiteiten twaalf maanden overschrijdt.
4.Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking ,,vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft; en
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5.Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6.Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of een andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7.De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken
1.Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2.De uitdrukking ,,onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen. Schepen, boten en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3.De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4.De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.
Artikel 7. Winst uit onderneming
1.De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2.Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3.Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4.Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling. De gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5.Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6.Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7.Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8. Zee- en luchtvervoer
1.Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2.Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
3.Voor de toepassing van dit Verdrag omvatten voordelen behaald door een onderneming van een van de Verdragsluitende Staten met de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede voordelen behaald met:
a. de verhuur van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd;
b. het gebruik of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd in internationaal verkeer; en
c. de verhuur van schepen, luchtvaartuigen of containers (daaronder begrepen opleggers en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers of het onderhoud daarvan), mits deze voordelen voortvloeien uit de voordelen omschreven in het eerste lid of de onderdelen a of b van dit lid.
4.De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een ,,pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9. Gelieerde ondernemingen
1.Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2.Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10. Dividenden
1.Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2.Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting:
a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt; of
b. in alle overige gevallen 10 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.
3.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4.De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
5.De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit schuldvorderingen die aanspraak geven op een aandeel in de winst en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6.De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
7.Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
8.De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij het creëren of overdragen van de aandelen of andere rechten ter zake waarvan het dividend wordt betaald erin gelegen is door die creatie of overdracht de voordelen van dit artikel te genieten.
9.Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en zevende lid, mogen dividenden betaald door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van een Staat inwoner is van die Staat, aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat, in de eerstbedoelde Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon aan wie de dividenden worden betaald in de loop van de laatste tien jaar voorafgaande aan het jaar waarin de dividenden worden betaald inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop de natuurlijke persoon inwoner werd van de andere Staat werd voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam.
In de gevallen waarin, ingevolge de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Staat, aan de natuurlijke persoon aan wie de dividenden worden betaald, een aanslag is opgelegd ter zake van de vorenbedoelde aandelen die geacht worden bij de emigratie van de natuurlijke persoon uit eerstbedoelde Staat te zijn vervreemd, geldt het vorenstaande alleen zolang er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.
10.Indien Zuid-Afrika ingevolge een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting gesloten tussen de Republiek Zuid-Afrika en een derde land na de datum waarop dit Verdrag gesloten is, zijn belasting over dividenden beperkt zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel tot een lager tarief, waaronder begrepen vrijstelling van belasting of belastingheffing over een lagere belastinggrondslag dan het tarief voorzien in het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel, is met ingang van de datum van inwerkingtreding van het verdrag met de derde Staat automatisch hetzelfde tarief, dezelfde vrijstelling of dezelfde lagere belastinggrondslag van toepassing in beide Verdragsluitende Staten overeenkomstig dit Verdrag.
Artikel 11. Interest
1.Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.
2.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.
3.De uitdrukking ,,interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek maar geen aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
4.De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5.Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij wordt betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
6.Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12. Royalty’s
1.Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
2.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.
3.De uitdrukking ,,royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, (waaronder begrepen bioscoopfilms en films, beeld- of geluidsbanden of schijven voor radio- of televisieuitzendingen), een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
4.De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5.Royalty’s worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of die persoon inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft, en het recht of het goed ter zake waarvan de royalty’s worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort, en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
6.Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13. Vermogenswinsten
1.Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2.Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
3.Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing.
4.Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
5.Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid, mag een Verdragsluitende Staat, overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking ,,vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloedof aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt op enig moment gedurende de laatste tien jaar voorafgaande aan het jaar waarin die voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat was en mits op het tijdstip waarop de natuurlijke persoon inwoner werd van de andere Verdragsluitende Staat werd voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam. In de gevallen waarin, ingevolge de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat, aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de vervreemding van vorenbedoelde aandelen die geacht wordt bij diens emigratie uit eerstbedoelde Verdragsluitende Staat te hebben plaatsgevonden, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.
Artikel 14. Inkomsten uit dienstbetrekking
1.Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17, 18 en 19, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
2.Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.
3.Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 15. Directeursbeloningen
Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
Artikel 16. Artiesten en sportbeoefenaars
1.Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2.Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3.Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van de eerstbedoelde Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst of regeling tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
Artikel 17. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1.Pensioenen en andere soortgelijke beloningen en lijfrenten afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
2.Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
3.Niettegenstaande de voorgaande leden, worden pensioenen, bijslagen en uitkeringen op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving inzake de financiële ondersteuning van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en hun naasten, indien zij worden betaald aan inwoners van Zuid-Afrika, belast in Zuid-Afrika.
4.De uitdrukking ,,lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
5.Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voorzover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten zullen op geen enkele wijze worden beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
Artikel 18. Overheidsfuncties
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.
2.De bepalingen van de artikelen 14, 15 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 19. Hoogleraren en docenten
1.Een natuurlijke persoon die een van de Verdragsluitende Staten bezoekt voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar met het doel onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere erkende inrichting voor onderwijs in die Staat en die onmiddellijk voorafgaand aan dat bezoek inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat is slechts in die andere Staat belastbaar ter zake van enige beloning die voor dat onderwijs of onderzoek wordt verkregen gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar vanaf de eerste datum waarop de natuurlijke persoon de eerstbedoelde Staat voor het eerst voor dat doel bezoekt.
2.Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 20. Studenten
Studenten of voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde personen die uitsluitend voor hun studie of opleiding in een Verdragsluitende Staat verblijven en die inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn of dat onmiddellijk voorafgaande aan hun verblijf waren, zijn in de eerstbedoelde Staat vrijgesteld van belasting over betalingen die zij van buiten die eerstbedoelde Staat ontvangen ten behoeve van hun onderhoud, studie of opleiding.
Artikel 21. Overige inkomsten
1.Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
2.De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
HOOFDSTUK IV. BELASTINGEN NAAR HET VERMOGEN
Artikel 22. Vermogen
1.Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat gelegen is in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2.Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft mag in die andere Staat worden belast.
3.Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd en uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing.
4.Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
HOOFDSTUK V. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting
1.Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Zuid-Afrika mogen worden belast.
2.Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of bestanddelen van het vermogen bezit die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a), artikel 21, tweede lid, en artikel 22, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Zuid-Afrika mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen of van het vermogen vrij door een vermindering op zijn belasting te verlenen. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen of van het vermogen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3.Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede en negende lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 15 en artikel 16 van dit Verdrag in Zuid-Afrika mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in Zuid-Afrika over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4.Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Zuid- Afrika betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zuid-Afrika mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een vermindering verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze vermindering zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
5.In Zuid-Afrika wordt, met inachtneming van de bepalingen in de wetgeving van Zuid-Afrika aangaande de vermindering van in Zuid- Afrika verschuldigde belasting met in een ander land dan Zuid-Afrika verschuldigde belasting, Nederlandse belasting, betaald door inwoners van Zuid-Afrika terzake van overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland belastbaar inkomen, afgetrokken van de volgens het Zuid-Afrikaanse belastingrecht verschuldigde belasting. Deze vermindering bedraagt evenwel niet meer dan het bedrag dat tot de totaal verschuldigde Zuid-Afrikaanse belasting in dezelfde verhouding staat als het desbetreffende inkomen ten opzichte van het totale inkomen.
HOOFDSTUK VI. BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 24. Werkzaamheden buitengaats
1.De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5.
2.In dit artikel betekent de uitdrukking ,,werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
3.Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.
Voor de toepassing van dit lid:
a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak dat in een tijdvak van twaalf maanden 30 dagen te boven gaan;
b. wordt een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onderneming onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4.Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking ,,werkzaamheden buitengaats” evenwel niet geacht te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in artikel 5, vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
5.Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6.Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voorzover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
7.Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Zuid-Afrika belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 in verband met onderscheidenlijk het derde en vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel mogen in Zuid Afrika worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 23, tweede lid.
Artikel 25. Non-discriminatie
1.Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2.De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
3.Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zesde lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo zijn ook de schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van dieonderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
4.Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5.Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling gedurende een tijdvak dat eindigde onmiddellijk voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.
Voor de toepassing van dit lid omvat ,,pensioenregeling” mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek socialezekerheidsstelsel.
6.De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 26. Regeling voor onderling overleg
1.Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2.De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5.Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een periode van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, worden voorgelegd voor arbitrage, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemt of instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie. De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen. De samenstelling van de arbitragecommissie en de arbitrageprocedures worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten.
Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen
1.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting essentieel zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2.Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
3.De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 26, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
4.In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- commercieel of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
5.Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
6.De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.
Artikel 28. Bijstand bij de invordering van belastingen
1.De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
2.Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten of de staatkundige of administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn, alsmede interest, bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met dat bedrag.
3.De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere Staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat.
4.Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat een vordering is ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering ervan te waarborgen, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop deze maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde Staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5.Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid, zijn op een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die Staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend, en, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, mogen belastingvorderingen niet leiden tot het in hechtenis nemen wegens de schuld van de schuldenaar. Voorts wordt aan een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend, die uit hoofde van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat op die belastingvordering van toepassing is.
6.Ter zake van het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat worden geen rechtsvorderingen ingesteld bij de rechterlijke instanties of de administratiefrechtelijke lichamen van de andere Verdragsluitende Staat.
7.Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een Verdragsluitende Staat en voordat de andere Verdragsluitende Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde Staat, houdt de desbetreffende belastingvordering op:
a. in het geval van een verzoek ingevolge het derde lid een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek ingevolge het vierde lid een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn ter zake waarvan die Staat, uit hoofde van zijn wetgeving, conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen.
De bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat stelt de bevoegde autoriteit van de andere Staat onverwijld daarvan in kennis, en naar keuze van de andere Staat, wordt het verzoek door de eerstbedoelde Staat uitgesteld of ingetrokken.
8.In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (orde public);
c. bijstand te verlenen indien de andere Verdragsluitende Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naar gelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in de gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere Verdragsluitende Staat.
Artikel 29. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1.De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2.Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
3.Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen of naar het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
Artikel 30. Uitbreiding tot andere gebieden
1.Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba, of tot de Nederlandse Antillen of Aruba afzonderlijk, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
2.Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.
HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN
Artikel 31. Inwerkingtreding
1.Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de laatste van de data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onderscheiden Staten constitutioneel vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.
2.De Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek van Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te Kaapstad op 15 maart 1971, wordt beëindigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag en houdt op van toepassing te zijn voor elk tijdvak daarna waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn.
Artikel 32. Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Pretoria op 10 oktober 2005 in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
B. R. BOT
Voor de Regering van de republiek Zuid-Afrika,
T. MANUEL
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zuid- Afrika, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin dubbele belasting of dubbele ontheffing zou optreden:
a. ten gevolge van toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
b. ten gevolge van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon)
deze oplossing – na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten – tevens bindend is in andere soortgelijke gevallen bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag.
II. Ad artikel 4
Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
III. Ad artikel 5, 6, 7, 13 en 24
Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en de ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
IV. Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.
V. Ad artikel 7
Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 van toepassing zijn.
VI. Ad artikel 9
Met betrekking tot artikel 9, eerste lid, is het wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals ,,costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in dat lid.
VII. Ad artikel 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
VIII. Ad artikel 10 en 13
Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
IX. Ad artikel 13
Het is wel te verstaan dat indien de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 13, vijfde lid, in de in dat lid bedoelde omstandigheden onderworpen is aan belasting over voordelen, en de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen werden verkregen voordat de natuurlijke persoon inwoner werd van de eerstbedoelde Staat, die eerstbedoelde Staat dat deel van de belasting vastgesteld op basis van de volgende formule beschouwd als te zijn betaald:
A | = | X | x | Z |
Y |
Waarbij:
A = het bedrag aan belasting dat beschouwd wordt als te zijn betaald;
X = het tijdvak van eigendom gedurende welk de natuurlijke persoon geen inwoner was van de eerstbedoelde Staat;
Y = het totale tijdvak van eigendom;
Z= de belasting op grond van de aanslag.
Deze bepaling is alleen van toepassing indien het in de eerstbedoelde Staat belaste voordeel mede omvat de waardetoename gedurende een tijdvak waarin de natuurlijke persoon geen inwoner van die Staat was.
X. Ad artikel 15
Het is wel te verstaan dat met ,,bestuurder” of ,,commissaris” van een Nederlands lichaam personen worden bedoeld die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam en belast zijn met de algemene leiding van het lichaam respectievelijk met het toezicht daarop.
XI. Ad artikel 17
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 17, indien een persoon die inwoner is van Zuid-Afrika op de datum waarop het Verdrag van toepassing wordt, na die datum een pensioen, of een andere soortgelijke beloning of een lijfrente zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijft ontvangen of na die datum een pensioen of andere uitkering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, blijft ontvangen, is dat inkomen slechts belastbaar in Zuid-Afrika indien het totale brutobedrag van dat in enig kalenderjaar betaalde inkomen 10.000 euro niet te boven gaat. Indien echter het totale brutobedrag van dat uit Nederland afkomstige en in enig kalenderjaar betaalde inkomen meer dan 10.000 euro bedraagt, mag het eveneens in Nederland belast worden, echter slechts voor zover het totale brutobedrag meer dan 10.000 euro bedraagt. In dat geval kan Nederland in de grondslag waarnaar zijn belasting over dat inkomen wordt geheven dat deel van het inkomen dat slechts in Zuid-Afrika belastbaar is opnemen en dat deel vrijstellen door in overeenstemming met de bepalingen van artikel 23, tweede lid een vermindering van zijn belasting toe te staan.
XII. Ad artikel 23
Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de in artikel 23, tweede lid, genoemde vermindering de bestanddelen van het vermogen bedoeld in artikel 22, eerste lid, in aanmerking worden genomen voor de waarde daarvan verminderd met de waarden van door hypotheek op dat vermogen verzekerde schulden en de in artikel 22, tweede lid, bedoelde bestanddelen van het vermogen worden in aanmerking genomen voor de waarde daarvan verminderd met de waarde van de schulden die toebehoren aan de vaste inrichting.
XIII. Ad artikel 25
1. Het is wel te verstaan dat niets uit dit artikel Zuid-Afrika belet op de aan een vaste inrichting in Zuid-Afrika van een lichaam dat inwoner is van Nederland toe te rekenen voordelen belasting te heffen tegen een tarief dat ten hoogste vijf percent punten hoger is dan het tarief van gewone belastingen op lichamen.
2. Voorts is het wel te verstaan dat het bepaalde in het eerste lid alleen van toepassing is zolang vaste inrichtingen van lichamen die geen inwoner van Zuid-Afrika zijn niet aan de secundaire belasting op lichamen onderworpen zijn.
3. Het is bovendien wel te verstaan dat het bepaalde in het eerste lid niet langer van toepassing is indien Zuid-Afrika de secundaire belasting op lichamen zou afschaffen of indien het deze belasting zou heffen van inwoners van Zuid-Afrika tegen een tarief dat lager is dan 5 percent punten.
XIV [Vervallen per 28-12-2008]
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Pretoria op 10 oktober 2005 in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
B. R. BOT
Voor de Regering van de Republiek Zuid-Afrika,
T. MANUEL