Belastingverdrag Nederland Azerbeidjan

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Azerbeidzjan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Bakoe, 22-09-2008

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Azerbeidzjan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Republiek Azerbeidzjan,

Geleid door de wens dat een verdrag door beide Staten wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige of regionaal-administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door de ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Nederland:

      • – de inkomstenbelasting,

      • – de loonbelasting,

      • – de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet,

      • – de dividendbelasting,

(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b. in Azerbeidzjan:

      • – de belasting over de winst van rechtspersonen,

      • – de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen,

      • – de belasting op vermogen,

(hierna te noemen: „Azerbeidzjaanse belasting”).

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. betekent de uitdrukking „een Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of de Republiek Azerbeidzjan (Azerbeidzjan), naargelang de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en de Republiek Azerbeidzjan (Azerbeidzjan);

    • b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;

    • c. betekent de uitdrukking „Azerbeidzjan” het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan, met inbegrip van de binnenwateren van de Republiek Azerbeidzjan, de sector van de Kaspische Zee die aan de Republiek Azerbeidzjan toebehoort, het luchtruim boven de Republiek Azerbeidzjan, waarbinnen de Republiek Azerbeidzjan haar soevereine rechten en rechtsbevoegdheid uitoefent ter zake van de zeebodem, de ondergrond en de natuurlijke rijkdommen en elk ander gebied dat is aangewezen of op een later tijdstip wordt aangewezen in overeenstemming met het internationale recht en de wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan;

    • d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;

    • g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;

    • h. betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • i. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;

      • ii. iedere rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn/haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;

    • i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • i. in Nederland de minister van Financiën of zijn naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger;

      • ii. in Azerbeidzjan het ministerie van Financiën en het ministerie van Belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid, en omvat tevens die Staat en elk staatkundig of regionaal-administratief onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

  • 2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats; en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3.​​ 

    • a. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden in een Verdragsluitende Staat, met inbegrip van toezichthoudende activiteiten, vormt alleen een vaste inrichting in die Verdragsluitende Staat indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

    • b. Het verlenen van diensten, waaronder begrepen diensten van adviserende aard, in een Verdragsluitende Staat door een onderneming door middel van werknemers of andere personeelsleden die daartoe door de onderneming zijn aangesteld, vormt alleen een vaste inrichting indien werkzaamheden van dien aard (voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project) in die Staat langer dan zes maanden voortduren.

  • 4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:

    • a. het gebruik maken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen, inlichtingen in te winnen, of te verspreiden, of marktonderzoek te doen, hetgeen van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • e. het vergemakkelijken van het sluiten (daaronder begrepen het loutere tekenen) van overeenkomsten inzake leningen, inzake de levering van goederen of koopwaar of inzake technische diensten, indien deze werkzaamheden voor de onderneming van voorbereidende aard zijn of het karakter van een hulpwerkzaamheid hebben;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • g. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met f genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het zevende lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste​​ bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 6. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, wordt een verzekeringsmaatschappij van een Verdragsluitende Staat, behalve in het geval van herverzekering, geacht een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat te hebben, indien hij premies int op het grondgebied van de andere Staat of aldaar gesitueerde risico's verzekert via een persoon niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het zevende lid van toepassing is.

  • 7. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of een andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

Indien evenwel de werkzaamheden van de vertegenwoordiger geheel of nagenoeg geheel voor de onderneming worden verricht, wordt hij voor de toepassing van dit lid niet aangemerkt als een onafhankelijke vertegenwoordiger, tenzij wordt aangetoond dat de handelingen tussen de vertegenwoordiger en de onderneming hebben plaatsgevonden onder voorwaarden die onafhankelijke partijen met elkaar zouden zijn overeengekomen.

  • 8. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  • 1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

  • 4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4. Voorzover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen (indirecte methode), belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel vervatte beginselen.

  • 5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.

  • 7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvaart

  • 1. Voordelen (inkomsten) van een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in die Verdragsluitende Staat.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen (inkomsten) behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede:

    • a. voordelen (inkomsten) verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning;

en

    • b. voordelen (inkomsten) verkregen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebruikt voor het vervoer van goederen of koopwaar;

indien deze verhuur of dit gebruik, dit onderhoud of deze verhuur, naargelang van het geval, voortvloeit uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op voordelen (inkomsten) uit het internationaal verkeer uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  • 1. Indien

    • a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of

    • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  • 1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

    • a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt en mits een investering is gedaan van ten minste EUR 200.000 in het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;

    • b. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle overige gevallen.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  • 5. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

  • 6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van​​ artikel 7​​ of van​​ artikel 14​​ van toepassing.

  • 7. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  • 1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een van de Verdragsluitende Staten en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, slechts belastbaar in die andere Verdragsluitende Staat, indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • i. de schuldenaar of de genieter van de interest is de Regering van een Verdragsluitende Staat zelf, een openbaar lichaam, een staatkundig of regionaal-administratief onderdeel of een​​ plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat;

    • ii. de interest is betaald ter zake van een lening die is goedgekeurd door de Regering van de Verdragsluitende Staat waarvan de schuldenaar van de interest inwoner is;

    • iii. de interest is betaald ter zake van een lening verstrekt, goedgekeurd, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van een Verdragsluitende Staat, de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat of een agentschap of instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van een Verdragsluitende Staat.

    • iv. de interest is betaald ter zake van een financieringsovereenkomst of een vertraging van de betaling met betrekking tot de verkoop op afbetaling van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of met betrekking tot de bouw van nijverheids- en handelsinstallaties of wetenschappelijke installaties alsmede openbare werken.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

  • 6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen die vaste inrichting of het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van​​ artikel 7​​ of van​​ artikel 14​​ van toepassing.

  • 7. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij wordt betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

  • 9. De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien de schuldvordering ter zake waarvan de interest is betaald, is gecreëerd of toegewezen teneinde te profiteren van dit artikel en niet op grond van bona fide zakelijke overwegingen. Indien een Verdragsluitende Staat deze bepaling​​ beoogt toe te passen, overlegt zijn bevoegde autoriteit vooraf met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 12. Royalty's

  • 1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's een inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

    • a. 5 percent van het brutobedrag van de royalty's betaald in verband met een octrooi, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, mits dit octrooi, deze tekening, dit model of plan, het geheime recept of de geheime werkwijze of dergelijke inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap niet ouder zijn dan drie jaar;

    • b. 10 percent van het brutobedrag van de royalty's in alle overige gevallen.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, (waaronder begrepen bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio- en televisie-uitzendingen), computersoftware, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van​​ artikel 7​​ of van​​ artikel 14​​ van toepassing.

  • 6. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of dat vaste middelpunt is gevestigd.

  • 7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande​​ deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

  • 8. De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien de rechten ter zake waarvan de royalty’s zijn betaald, zijn gecreëerd of toegewezen teneinde te profiteren van dit artikel en niet op grond van bona fide zakelijke overwegingen. Indien een Verdragsluitende Staat deze bepaling beoogt toe te passen, overlegt zijn bevoegde autoriteit vooraf met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  • 1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in​​ artikel 6​​ en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat meer dan 50 percent van het aandelenkapitaal of meer dan 50 percent van het totale aantal stemmen bezit in een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat (anders dan een lichaam waarvan de aandelen aan een effectenbeurs zijn genoteerd) en het vermogen van dat lichaam hoofdzakelijk bestaat uit in die andere Staat gelegen onroerende zaken, mogen de door deze inwoner verkregen voordelen uit de vervreemding van aandelen in dat lichaam in die andere Staat worden belast. Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „onroerende zaken” niet onroerende zaken waarin de werkzaamheden van het lichaam worden uitgeoefend. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing wanneer zulk een voordelen verkregen is als gevolg van een bedrijfsreorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transacties.

  • 3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die door een onderneming van die Verdragsluitende Staat in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Verdragsluitende Staat.

  • 5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 6. De bepalingen van het vijfde lid tasten niet het recht aan van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  • 1. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, behoudens in de volgende omstandigheden, in welke gevallen die voordelen tevens in de andere Verdragsluitende Staat mogen worden belast:

    • a. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de voordelen in zoverre als deze aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend in die andere Staat worden belast; of

    • b. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen te boven gaat of gaan; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre als deze aan zijn werkzaamheden verricht in die andere Staat kunnen worden toegerekend in die andere Staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen, accountants en registeraccountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de​​ artikelen 16,​​ 18,​​ 19​​ en​​ 20, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar indien:

    • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in het internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van een van de Verdragsluitende Staten, in die Verdragsluitende Staat worden belast.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere soortgelijke betalingen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1. Niettegenstaande de bepalingen van de​​ artikelen 14​​ en​​ 15, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.

  • 2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de​​ artikelen 7,​​ 14​​ en​​ 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten verkregen uit de werkzaamheden verricht door een artiest of sportbeoefenaar in een van de Staten, indien het bezoek aan die Staat in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Staat of een staatkundig of een regionaal-administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18. Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepalingen van​​ artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  • 1.​​ 

    • a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of regionaal-administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:

      • i. onderdaan is van die Staat; of

      • ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.

  • 2.​​ 

    • a. Pensioenen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of regionaal-administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

  • 3. De bepalingen van de​​ artikelen 15,​​ 16,​​ 17​​ en​​ 18​​ zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of regionaal-administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21. Overige inkomsten

  • 1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in​​ artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middelpunt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van​​ artikel 7​​ of van​​ artikel 14​​ van toepassing.

  • 3. De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien de rechten ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, zijn gecreëerd of toegewezen teneinde te profiteren van dit artikel en niet op grond van bona fide zakelijke overwegingen. Indien een Verdragsluitende Staat deze bepaling beoogt toe te passen, overlegt zijn bevoegde autoriteit vooraf met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

HOOFDSTUK IV. BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN

Artikel 22. Vermogen

  • 1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in​​ artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.

  • 3. Vermogen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in die Verdragsluitende Staat.

  • 4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  • 1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Azerbeidzjan mogen worden belast.

Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Azerbeidzjan over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

  • 4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Azerbeidzjan betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens​​ artikel 7,​​ artikel 10, zesde lid,​​ artikel 11, zesde lid,​​ artikel 12, vijfde lid, en​​ artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Azerbeidzjan mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Dubbele belasting wordt in Azerbeidzjan als volgt vermeden:

Indien een inwoner van Azerbeidzjan inkomen verkrijgt of vermogen bezit in Nederland dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, wordt het in Nederland over het inkomen of het vermogen betaalde bedrag aan belasting afgetrokken van de van die persoon ter zake van dat inkomen of dat vermogen in Azerbeidzjan geheven belasting. Deze aftrek overschrijdt echter niet het bedrag van de in Azerbeidzjan verschuldigde belasting naar het inkomen of het vermogen berekend in overeenstemming met de Azerbeidzjaanse wetgeving en belastingvoorschriften.

HOOFDSTUK VI. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Werkzaamheden buitengaats

  • 1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van​​ artikel 5​​ of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van​​ artikel 14.

  • 2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

  • 3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaat of gaan.

Voor de toepassing van dit lid:

    • a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;

    • b. wordt een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel niet geacht te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in​​ artikel 5, vierde lid;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 5. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

  • 6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voorzover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

  • 7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Azerbeidzjan belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge​​ artikel 7​​ en​​ artikel 14​​ in verband met onderscheidenlijk het derde en vijfde lid van dit artikel, ingevolge​​ artikel 15​​ juncto het derde of vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Azerbeidzjan mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in​​ artikel 23, tweede lid.

Artikel 25. Non-discriminatie

  • 1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in​​ artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

  • 2. Staatlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in geen van de Verdragsluitende Staten aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de betreffende Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4. Behalve indien de bepalingen van​​ artikel 9, eerste lid,​​ artikel 11, achtste lid, of​​ artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.

  • 5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van​​ artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  • 1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder​​ artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder begrepen door middel van een gemeenschappelijke commissie, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien na toepassing van de procedures bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid een geschil, dat is gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag in een bepaald geval, niet opgelost kan worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg, kan het geval indien beide bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, vreedzaam worden opgelost volgens internationaal geaccepteerde procedures. Deze procedures worden vastgesteld tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten of de staatkundige of regionaal-administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voorzover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de​​ artikelen 1​​ en​​ 2. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen, alsmede organen voor geschillenbeslechting ingesteld op grond van​​ artikel 26, vijfde lid) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarnaar in de eerste volzin wordt verwezen. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

  • 2. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale bestuurlijke gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs- nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

Artikel 28. Bijstand bij de invordering van belastingen

  • 1. De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de​​ artikelen 1​​ en​​ 2.

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel.

  • 2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten of de staatkundige of regionaal-administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voorzover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn, alsmede interest, administratieve boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met dat bedrag.

  • 3. Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die Staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat. De belastingvordering wordt door die andere Staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een vordering van die andere Staat.

  • 4. Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat een vordering is ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere Verdragsluitende Staat. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat zelf, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop deze maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde Staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.

  • 5. Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid, zijn op een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die Staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan de door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend, die uit hoofde​​ van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat die op die belastingvordering van toepassing is.

  • 6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat worden uitsluitend aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties of administratiefrechtelijke lichamen van die Staat. Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat het een recht doet ontstaan of verschaft tot het aanhangig maken van dergelijke procedures bij een rechterlijke instantie of een administratiefrechtelijk lichaam van de andere Verdragsluitende Staat.

  • 7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een Verdragsluitende Staat en voordat de andere Verdragsluitende Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde Staat, houdt de desbetreffende belastingvordering op:

    • a. in het geval van een verzoek ingevolge het derde lid, een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten; of

    • b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen.

De bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat stelt de bevoegde autoriteit van de andere Staat onverwijld daarvan in kennis, en naar keuze van de andere Staat, wordt het verzoek door de eerstbedoelde Staat uitgesteld of ingetrokken.

  • 8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuursrechtelijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuursrechtelijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);

    • c. bijstand te verlenen indien de andere Verdragsluitende Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naar gelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;

    • d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 29. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  • 1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in​​ een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 30. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1. Dit Verdrag kan, indien zulks gewenst wordt door de onderscheiden landen, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba, of tot de Nederlandse Antillen of Aruba afzonderlijk, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van de bij diplomatieke notawisseling overeengekomen datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen in die notawisseling.

  • 2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 31. Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking op de dag die volgt na de laatste der data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat aan de in hun onderscheiden Staten vereiste nationale procedures is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.

Artikel 32. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Bakoe op 22 september 2008 in tweevoud, in de Nederlandse, de Azerbeidzjaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Azerbeidzjaanse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden​​ 

J.C. DE JAGER

Voor de Regering van de Republiek Azerbeidzjan​​ 

F. MAMMADOV

PROTOCOL

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Azerbeidzjan, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

I

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van het Verdrag die zijn opgesteld in overeenstemming met de overeenkomstige bepalingen van het OESO-modelverdrag ter zake van dubbele belasting van inkomen en vermogen of het VN-modelverdrag inzake dubbele belasting tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden in het algemeen geacht worden dezelfde betekenis te hebben als weergegeven in de toelichtingen van de OESO en de VN op die bepalingen. De in de voorgaande zin neergelegde afspraak is niet van toepassing op een daarmee strijdige uitlegging door de bevoegde autoriteiten overeengekomen na de inwerkingtreding van het Verdrag. De toelichtingen – zoals van tijd tot tijd gewijzigd – bieden een middel voor de uitlegging. In geval van verschillen tussen de uitlegging weergegeven in de toelichtingen bij het OESO- en VN-model, dient in onderling overleg overeenkomstig​​ artikel 26​​ zo nodig te worden gezocht naar een gemeenschappelijke uitlegging.

II

Het is wel te verstaan dat dit Verdrag van toepassing is op belastingen naar het vermogen zodra Nederland na de ondertekening van dit Verdrag een algemene belasting naar het vermogen zou invoeren.

III. Ad​​ artikel 4​​ 

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

IV. Ad​​ artikel 5​​ 

Het is wel te verstaan dat ten aanzien van een persoon die bevoegd is te onderhandelen over alle elementen en details van een overeenkomst op een wijze die de onderneming bindt, gesteld kan worden dat hij deze bevoegdheid uitoefent in een Verdragsluitende Staat, ook wanneer de overeenkomst wordt ondertekend door een andere persoon in de andere Verdragsluitende Staat waar de onderneming gevestigd is.

V. Ad​​ artikelen 5,​​ 6,​​ 7,​​ 13​​ en​​ 24​​ 

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of de voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

VI. Ad​​ artikel 7​​ 

Met betrekking tot​​ artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die​​ bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

Met betrekking tot​​ artikel 7, eerste lid, geldt dat voordelen verkregen uit de verkoop van goederen of koopwaar van dezelfde of vergelijkbare aard als die welke worden verkocht of uit andere bedrijfsactiviteiten van dezelfde of vergelijkbare aard als die welke worden verricht via een vaste inrichting mogen worden aangemerkt als toe te rekenen aan die vaste inrichting, mits aangetoond wordt dat van de desbetreffende transactie gebruik is gemaakt teneinde in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd belasting te vermijden.

VII. Ad​​ artikelen 7​​ en​​ 14​​ 

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van​​ artikel 7​​ of​​ artikel 14​​ van toepassing zijn.

VIII. Ad​​ artikel 9​​ 

Met betrekking tot​​ artikel 9, eerste lid, is het wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in dat lid. Dit belet een van de Verdragsluitende Staten evenwel niet deze overeenkomsten te controleren op voorwaarden als bedoeld in​​ artikel 9, eerste lid.

IX. Ad​​ artikelen 10,​​ 11​​ en​​ 12​​ 

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de​​ artikelen 10,​​ 11​​ of​​ 12​​ mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

X. Ad​​ artikelen 10​​ en​​ 13​​ 

Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.

XI. Ad​​ artikel 11​​ 

Als financiële instelling als bedoeld in​​ artikel 11, derde lid, onder iii, worden in het bijzonder mede verstaan de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden NV en de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV. Ten aanzien van Azerbeidzjan wordt onder agentschap of instantie bedoeld in​​ artikel 11, derde lid, onder iii, in het bijzonder mede verstaan het State Oil Fund van Azerbeidzjan.

Het voorts te verstaan dat de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten van tijd tot tijd overeenstemming bereiken over de lijst van agentschappen en instanties waarop​​ artikel 11, derde lid, onder iii, van toepassing is.

XII. Ad​​ artikel 16​​ 

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” in het geval van Nederland betekent een bestuurder of commissaris. Het is voorts wel te verstaan dat „bestuurder” of „commissaris” van een Nederlands lichaam betrekking heeft op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

XIII. Ad​​ artikel 18​​ 

  • 1. Het is wel te verstaan dat pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking mede omvatten:

    • a. elk pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel;

    • b. elke lijfrente.

  • 2. Het is voorts wel te verstaan dat​​ artikel 18​​ niet van toepassing is in gevallen waarin pensioenen en andere soortgelijke beloningen geen periodiek karakter hebben, of indien de Verdragsluitende Staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot de pensioenen en andere soortgelijke beloningen inwoner is deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen vrijstelt. In dat geval mogen deze beloningen worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn.

  • 3. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

XIV. Ad​​ artikel 21​​ 

Het is wel te verstaan dat​​ artikel 21​​ niet van toepassing is op andere inkomsten indien de Verdragsluitende Staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten inwoner is die inkomsten vrijstelt. In dat geval mogen deze inkomsten worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn.

XV. Ad​​ artikel 23​​ 

Met betrekking tot Nederland is het wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in​​ artikel 23, tweede lid, de waarde van de in​​ artikel 22, eerste lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en dat de waarde van de in​​ artikel 22, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.

XVI. Ad​​ artikel 27​​ 

Het is wel te verstaan dat de uitwisseling van inlichtingen ook een belangrijk instrument vormt bij het voorkomen van het ontgaan van belastingen, waaronder begrepen het voorkomen van fraude en het vergemakkelijken van de uitvoering van wettelijke bepalingen tegen wettelijk toegestane vermijding.

XVII. Ad​​ artikel 27​​ 

Met betrekking tot Nederland is​​ artikel 27​​ voor staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen niet van toepassing op andere belastingen dan de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing totdat de nationale wetgeving van Nederland voorziet in een wettelijke basis daarvoor overeenkomstig het OESO-model van 2003.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Bakoe op 22 september 2008 in tweevoud, in de Nederlandse, de Azerbeidzjaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Azerbeidzjaanse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden​​ 

J.C. DE JAGER

Voor de Regering van de Republiek Azerbeidzjan​​ 

F. MAMMADOV

Verwijzingen