Verenigd Koninkrijk

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, Londen, 26-09-2008

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

Geleid door de wens een nieuw Verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten worden beschouwd alle belastingen geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken.

  • 3. De bestaande belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Nederland:

      • – de inkomstenbelasting;

      • – de loonbelasting;

      • – de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

      • – de dividendbelasting;

(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b. in het Verenigd Koninkrijk:

      • – de​​ income tax​​ (inkomstenbelasting);

      • – de​​ corporation tax​​ (vennootschapsbelasting);

      • – de​​ capital gains tax​​ (vermogenswinstbelasting);

      • – de​​ petroleum revenue tax​​ (belasting op inkomsten uit de winning van aardolie);

      • – de​​ supplementary charge in respect of ring fence trades​​ (aanvullende heffing met betrekking tot afgeschermde olie- en aardgasbaten);

(hierna te noemen: „belasting van het Verenigd Koninkrijk”).

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen door een van de Verdragsluitende Staten worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgevingen zijn aangebracht.

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk), naargelang de context vereist;

    • b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;

    • c. betekent de uitdrukking „Verenigd Koninkrijk” Groot-Brittannië en Noord-Ierland, met inbegrip van elk gebied buiten de territoriale zee van het Verenigd Koninkrijk dat is aangewezen uit hoofde van zijn wetgeving inzake het Continentaal Plat en in overeenstemming met het internationale recht als een gebied waarbinnen de rechten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond en hun natuurlijke rijkdommen mogen worden uitgeoefend;

    • d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;

    • g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;

    • h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;

    • i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • i. in Nederland de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • ii. in het Verenigd Koninkrijk de​​ Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs​​ of hun bevoegde vertegenwoordiger;

    • j. betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • i. wat Nederland betreft, elke natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;

      • ii. wat het Verenigd Koninkrijk betreft, elke Britse staatsburger of​​ British subject​​ (Britse onderdaan) die geen staatsburger is van een ander land of territorium van de Commonwealth, mits hij een verblijfstitel heeft in het Verenigd Koninkrijk, en elke rechtspersoon, vennootschap, vereniging of andere eenheid die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in het Verenigd Koninkrijk van kracht is;

    • k. omvat de uitdrukking „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;

    • l. betekent de uitdrukking „een pensioenregeling” elk plan, regeling, fonds, trust, of andere regeling ingesteld in een Verdragsluitende Staat welke:

      • i. in het algemeen is vrijgesteld van inkomstenbelasting in die Staat; en

      • ii. voornamelijk wordt geëxploiteerd voor het beheer of uitkeren van pensioenuitkeringen of voor het verwerven van inkomsten ten behoeve van een of meer van die regelingen.

  • 2. Voor de toepassing van dit Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Woonplaats

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten of vermogenswinsten uit bronnen in die Staat.

  • 2. De uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” betekent tevens:

    • a. een pensioenregeling; en

    • b. een organisatie die uitsluitend voor religieuze, liefdadige, wetenschappelijke, culturele of educatieve doeleinden (of voor meer dan een van deze doeleinden) is opgericht en wordt beheerd en inwoner is van een Verdragsluitende Staat overeenkomstig de wetgeving daarvan en waarvan de inkomsten of vermogenswinsten geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van belasting ingevolge de nationale wetgeving van die Staat.

  • 3. Indien ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel een natuurlijke persoon inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke Verdragsluitende Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide Verdragsluitende Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide Verdragsluitende Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 4. Indien ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel een persoon niet zijnde een natuurlijke persoon inwoner is van beide Verdragsluitende Staten, stellen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg vast van welke Verdragsluitende Staat die persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van dit Verdrag. Bij ontbreken van onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, wordt de persoon geacht van geen van de Verdragsluitende Staten inwoner te zijn ten behoeve van het aanspraak maken op de voordelen van het Verdrag, met uitzondering van die welke zijn voorzien in de​​ artikelen 21,​​ 24​​ en​​ 25.

  • 5. Niettegenstaande het vierde lid van dit artikel, indien ingevolge het eerste lid van dit artikel een lichaam dat deelneemt in een​​ dual listed company arrangement, inwoner is van beide Verdragsluitende Staten, wordt het geacht slechts inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waar het is opgericht, mits het zijn voornaamste beursnotering in die Staat heeft.

  • 6. Onder de uitdrukking „dual listed company arrangement” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een regeling uit hoofde waarvan twee beursgenoteerde lichamen, terwijl zij ieder hun eigen rechtspersoonlijkheid, aandelen en beursnoteringen handhaven, hun strategische doelen en de economische belangen van hun onderscheiden aandeelhouders op elkaar afstemmen door:

    • a. de benoeming van een identieke of nagenoeg identieke raad van beheer;

    • b. bestuur van de bedrijfsactiviteiten van beide lichamen op een gemeenschappelijke basis;

    • c. aan elkaar gelijkgestelde uitdelingen aan aandeelhouders op basis van een verdeelsleutel tussen beide lichamen, mede in het geval van liquidatie van een of beide lichamen;

    • d. stemming door de aandeelhouders van beide lichamen gewoonlijk in de praktijk als een enkel besluitvormingsorgaan bij wezenlijke kwesties die hun gemeenschappelijke belangen betreffen; en

    • e. het bestaan van regelingen voor wederzijdse borgstellingen ten aanzien van, of soortgelijke financiële ondersteuning van, elkaars materiële verplichtingen of werkzaamheden.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats; en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

  • 4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:

    • a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e van dit lid genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van dit artikel van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid van dit artikel, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  • 1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

  • 4. De bepalingen van het eerste en derde lid van dit artikel zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid van dit artikel worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 5. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.

  • 6. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen of vermogenswinsten zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvervoer

  • 1. Voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer:

    • a. voordelen uit de verhuur op basis van verhuur zonder bemanning van schepen of luchtvaartuigen; en

    • b. voordelen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd voor het vervoer van goederen of koopwaar;

indien de verhuur of het gebruik, het onderhoud of de verhuur, naargelang van het geval, samenhangt met de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gezamenlijke onderneming of een internationaal opererend agentschap, zij het slechts ter zake van de voordelen die aan de deelneming zijn toe te rekenen naar rato van het aandeel in de gemeenschappelijke onderneming.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  • 1. Indien

    • a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of

    • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  • 1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze dividenden:

    • a. mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting:

      • i. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, behalve in het geval van onderdeel a (ii);

      • ii. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, indien deze dividenden worden betaald uit inkomsten of voordelen die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit onroerende zaken in de zin van​​ artikel 6​​ via een investeringsvehikel dat het merendeel van deze inkomsten jaarlijks uitdeelt en waarvan de inkomsten uit deze onroerende zaken vrijgesteld zijn van belasting;

    • b. worden, niettegenstaande de bepalingen van onderdeel a, vrijgesteld van belasting in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is:

      • i. een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en onmiddellijk of middellijk ten minste 10 percent van de stemmen beheerst in het lichaam dat de dividenden betaalt (tenzij de dividenden worden betaald door een investeringsvehikel zoals bedoeld in onderdeel a, (ii)); of

      • ii. een pensioenregeling; of

      • iii. een organisatie in de zin van​​ artikel 4, tweede lid, onderdeel b.

  • 3. Op grond van dit artikel is geen tegemoetkoming beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon betrokken bij de toewijzing van de dividenden, of bij het creëren of toewijzen van de aandelen of andere rechten ter zake waarvan het dividend wordt betaald, of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijke gerechtigde tot de dividenden is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, is van de voordelen van dit artikel te profiteren. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

  • 4. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede alle andere bestanddelen die uit hoofde van de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

  • 5. De bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van​​ artikel 7​​ van dit Verdrag van toepassing.

  • 6. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  • 1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.

  • 2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt. De uitdrukking omvat geen bestanddeel dat als dividend wordt behandeld ingevolge de bepalingen van​​ artikel 10​​ van dit Verdrag.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van​​ artikel 7​​ van dit Verdrag van toepassing.

  • 4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, ongeacht op welke grond, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

  • 5. Op grond van dit artikel is geen tegemoetkoming beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon betrokken bij de toewijzing van de interest, of bij het creëren of toewijzen van de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, is van de voordelen van dit artikel te profiteren. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 12. Royalty's

  • 1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.

  • 2. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere​​ Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van​​ artikel 7​​ van dit Verdrag van toepassing.

  • 4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty’s, ongeacht op welke grond, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

  • 5. Op grond van dit artikel is geen tegemoetkoming beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon betrokken bij de toewijzing van de royalty’s, of bij het creëren of toewijzen van de rechten ter zake waarvan de royalty’s worden betaald, of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, is van de voordelen van dit artikel te profiteren. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  • 1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in​​ artikel 6​​ van dit Verdrag en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Staat.

  • 4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen, niet zijnde aandelen die worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs, of andere daarmee vergelijkbare belangen die meer dan 75 percent van hun waarde middellijk of onmiddellijk ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen, mogen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast. Deze voordelen zijn echter uitsluitend belastbaar in de eerstgenoemde Staat indien:

    • a. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 50 percent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;

    • b. de voordelen voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie, -fusie, -splitsing of soortgelijke transactie; of

    • c. de inwoner een pensioenregeling is, mits de voordelen niet voortvloeien uit de, onmiddellijke of middellijke, uitoefening van een bedrijf door die pensioenregeling.

  • 5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid van dit artikel, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 6. Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid van dit artikel, mag een Verdragsluitende Staat, overeenkomstig zijn eigen wetgeving, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding of fictieve vervreemding van aandelen of andere belangen in een lichaam, dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding of fictieve vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen of andere belangen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met andere met hem verbonden natuurlijke personen volgens de wetgeving van die Staat, onmiddellijk of middellijk ten minste 20 percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt op enig tijdstip van de laatste tien jaar voorafgaande aan het jaar waarin die voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere Verdragsluitende Staat werd voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam.

In de gevallen waarin, ingevolge de wetgeving van de eerstbedoelde Staat, aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de vorenbedoelde vervreemding die geacht worden bij diens emigratie uit eerstbedoelde Staat te hebben plaatsgevonden, gelden de bepalingen van dit lid alleen voor zover een deel van deze aanslag nog openstaat.

  • 7. De bepalingen van het vijfde lid laten het recht van een Verdragsluitende Staat onverlet overeenkomstig zijn wetgeving belasting te heffen ter zake van voordelen uit de vervreemding van goederen van een persoon die inwoner is, en op enig tijdstip gedurende de voorgaande zes belastingjaren is geweest, van die Verdragsluitende Staat of van een persoon die op enig tijdstip tijdens het belastingjaar waarin de goederen worden vervreemd inwoner is van die Verdragsluitende Staat.

Artikel 14. Inkomsten uit dienstbetrekking

  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de​​ artikelen 15,​​ 17​​ en​​ 18​​ van dit Verdrag, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is; en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning omschreven in het eerste lid van dit artikel verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een​​ dienstbetrekking als lid van de bemanning van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 15. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast, voor zover die beloningen zijn toe te rekenen aan diensten verleend in die andere Staat.

Artikel 16. Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1. Niettegenstaande de bepalingen van de​​ artikelen 7​​ en​​ 14​​ van dit Verdrag, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.

  • 2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de​​ artikelen 7​​ en​​ 14​​ van dit Verdrag, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 17. Pensioenen

  • 1. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen (met inbegrip van pensioenen betaald ingevolge een socialezekerheidsstelsel en lijfrenten) betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, mogen betalingen waarop dat lid van toepassing is ook worden belast in de Verdragsluitende Staat van waaruit zij afkomstig zijn in overeenstemming met de wetgeving van die Staat, indien:

    • a. het recht tot vordering van de betalingen in die Staat is vrijgesteld van belasting, of bijdragen die verband houden met de betalingen in aanmerking zijn genomen voor fiscale faciliëring in die Staat; en

    • b. de betalingen niet worden belast in de Verdragsluitende Staat waarvan de ontvanger inwoner is of in een derde staat tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit dienstbetrekking, of minder dan 90 percent van het brutobedrag van de betalingen wordt belast.

De voorgaande bepalingen van dit lid zijn uitsluitend van toepassing indien de totale brutobetalingen die, ingevolge de voorgaande bepalingen, belastbaar zouden zijn in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, in het desbetreffende belastingjaar een bedrag van 25.000 euro overschrijden.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, indien een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen ingaat, mag deze worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is. Indien de afkoopsom echter wordt betaald op of rond het tijdstip van aanvang van een periodiek pensioen, is deze slechts in die Staat belastbaar.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel worden betalingen geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat voor zover het recht tot vordering van de betalingen in die Staat is vrijgesteld van belasting of de bijdragen die daarmee verband houden in aanmerking zijn genomen voor fiscale faciliëring in die Staat. De overdracht van een pensioen van een pensioenregeling in een Verdragsluitende Staat aan een pensioenregeling in een andere staat beperkt de ingevolge dit artikel aan eerstbedoelde Staat toegekende heffingsrechten niet.

  • 5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid van dit artikel regelen.

  • 6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die in een Verdragsluitende Staat („het gastland”) een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is, worden betaald aan een in de andere Verdragsluitende Staat („het thuisland”) voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, worden

    • a. voor het vaststellen van de door de natuurlijke persoon in het gastland verschuldigde belasting; en

    • b. voor het vaststellen van de winst van zijn werkgever die in het gastland mag worden belast;

in die Staat op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen behandeld als bijdragen die zijn betaald aan een pensioenregeling die in het gastland voor de belastingheffing erkend is, voor zover zij niet zo worden behandeld door het thuisland.

  • 7. Het zesde lid is slechts van toepassing indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a. de natuurlijke persoon was onmiddellijk voorafgaand aan het uitoefenen van de dienstbetrekking of zijn werkzaamheden als zelfstandige in het gastland geen inwoner van het gastland en nam deel in de pensioenregeling (of een andere soortgelijke pensioenregeling ter vervanging van de eerstgenoemde pensioenregeling); en

    • b. de pensioenregeling wordt door de bevoegde autoriteit van het gastland aanvaard als zijnde over het algemeen gelijkwaardig aan een door die Staat voor de belastingheffing als zodanig erkende pensioenregeling.

  • 8. Voor de toepassing van het zesde en zevende lid:

    • a. betekent de uitdrukking „pensioenregeling” een regeling waaraan de natuurlijke persoon deelneemt teneinde pensioenuitkeringen, met inbegrip van weduwen- en wezenpensioenen, veilig te stellen die hem verschuldigd zijn ter zake van de dienstbetrekking of werkzaamheden als zelfstandige als bedoeld in het zesde lid;

    • b. wordt een pensioenregeling voor de belastingheffing in een Verdragsluitende Staat erkend, indien de bijdragen aan de regeling in die Staat in aanmerking komen voor een fiscale faciliëring en indien bedragen door de werkgever van de natuurlijke persoon betaald aan de regeling in die Staat niet worden beschouwd als belastbare inkomsten van de natuurlijke persoon.

Artikel 18. Overheidsfuncties

  • 1.​​ 

    • a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.

    • b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:

      • i. onderdaan is van die Staat; of

      • ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

  • 2. De bepalingen van de​​ artikelen 14,​​ 15​​ en​​ 16​​ van dit Verdrag zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 19. Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die eerstgenoemde Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 20. Overige inkomsten

  • 1. Bestanddelen van het inkomen die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde is, van waaruit ook afkomstig, die niet worden behandeld in de voorgaande artikelen van dit Verdrag, niet zijnde inkomsten betaald uit trusts of bij de afwikkeling van de nalatenschap van overledenen, zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in​​ artikel 6, tweede lid, van dit Verdrag, indien de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van​​ artikel 7​​ van dit Verdrag van toepassing.

  • 3. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de inwoner bedoeld in het eerste lid van dit artikel en een ander persoon, of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de inkomsten bedoeld in dat lid het bedrag overschrijdt dat eventueel zonder zulk een verhouding zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel uitsluitend van toepassing op het laatstgenoemde bedrag. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het inkomen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige van toepassing zijnde bepalingen van dit Verdrag.

  • 4. Op grond van dit artikel is geen tegemoetkoming beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon betrokken bij het creëren of de toewijzing van de rechten ter zake waarvan het inkomen wordt betaald, of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het​​ lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot het inkomen is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, is van de voordelen van dit artikel te profiteren door middel van het creëren of de toewijzing van die rechten. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 21. Vermijding van dubbele belasting

  • 1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in het Verenigd Koninkrijk mogen worden belast.

Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in het Verenigd Koninkrijk over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

Dit lid zal een tegemoetkoming verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in het Verenigd Koninkrijk op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.

  • 4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in het Verenigd Koninkrijk betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens​​ artikel 7,​​ artikel 10, vijfde lid,​​ artikel 11, derde lid,​​ artikel 12, derde lid, en​​ artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in het Verenigd Koninkrijk mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Onder voorbehoud van de bepalingen van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk betreffende het in aftrek toestaan op de belasting van het Verenigd Koninkrijk van belasting die verschuldigd is op een grondgebied buiten het Verenigd Koninkrijk (hetgeen het algemeen beginsel hiervan onverlet laat):

    • a. mag Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met dit Verdrag, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, verschuldigd is over uit Nederlandse bronnen verkregen voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinst (met uitzondering van, in het geval van dividend, belasting die verschuldigd is over de winst waaruit het dividend wordt betaald), worden verrekend met elke belasting van het Verenigd Koninkrijk berekend over dezelfde voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten als die waarover de Nederlandse belasting is berekend;

    • b. wordt in het geval van dividend betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam dat inwoner is van het Verenigd Koninkrijk en dat onmiddellijk of middellijk ten minste 10 percent van de stemmen beheerst in het lichaam dat het dividend betaalt, bij de verrekening (naast de ingevolge de bepalingen van onderdeel a van dit lid eventueel verrekenbare Nederlandse belasting), mede in aanmerking genomen de door het lichaam verschuldigde Nederlandse belasting ter zake van de winst waaruit dat dividend wordt betaald.

  • 6. Voor de toepassing van de voorgaande bepalingen van dit artikel, worden voordelen, inkomsten en vermogenswinsten die toekomen aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit Verdrag mogen worden belast geacht afkomstig te zijn uit bronnen in die andere Staat.

  • 7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel:

    • a) indien voordelen enkel uit hoofde van​​ artikel 13, zevende lid, door een Verdragsluitende Staat mogen worden belast, vermijdt deze Verdragsluitende Staat en niet de andere Verdragsluitende Staat dubbele belasting volgens de in dit artikel vervatte methoden als waren de voordelen afkomstig uit bronnen in de andere Verdragsluitende Staat;

    • b) indien voordelen uit hoofde van het​​ eerste, tweede, vierde of zesde lid van artikel 13​​ door een Verdragsluitende Staat mogen worden belast, vermijdt de andere Verdragsluitende Staat en niet de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat dubbele belasting volgens de in het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel vervatte methoden.

Artikel 22. Diverse bepalingen

  • 1. Indien ingevolge een bepaling van dit Verdrag hetzij volledig hetzij gedeeltelijk vermindering moet worden verleend van belasting in een Verdragsluitende Staat over een inkomensbestanddeel of voordelen en een persoon is ingevolge de in de andere Verdragsluitende Staat geldende wetgeving ter zake van dat inkomensbestanddeel of die voordelen niet voor het volle bedrag aan belasting onderworpen maar slechts voor zover het bedrag daarvan naar de andere Verdragsluitende Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen, vindt de vermindering die de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat ingevolge dit Verdrag moet verlenen slechts toepassing op het deel van het inkomensbestanddeel dat of de voordelen die in de andere Staat belast wordt of worden.

  • 2. Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat deel uitmaakt van een samenwerkingsverband opgericht overeenkomstig de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat, beletten de bepalingen van dit Verdrag de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat niet die inwoner te belasten voor zijn aandeel in enige inkomsten, voordelen of vermogenswinsten van dat samenwerkingsverband.

  • 3. In het geval van een inkomensbestanddeel, voordeel of vermogenswinst verkregen door tussenkomst van een persoon die fiscaal transparant is krachtens de wetgeving van een van beide Staten, wordt dat bestanddeel geacht te zijn verworven door een inwoner van een Staat voor zover dat bestanddeel voor​​ de toepassing van de belastingwetgeving van die Staat wordt behandeld als het inkomen, voordeel of de vermogenswinst van een inwoner.

  • 4. Indien krachtens het derde lid van dit artikel, een inkomensbestanddeel, voordeel of vermogenswinst door een Staat geacht wordt te zijn verkregen door een persoon die inwoner is van die Staat en hetzelfde bestanddeel door de andere Staat geacht wordt te zijn verkregen door een persoon die inwoner is van die andere Staat, belet dat lid geen van beide Staten dat bestanddeel te belasten als het inkomen, voordeel of de vermogenswinst van de persoon die door die Staat geacht wordt het bestanddeel te hebben verkregen.

  • 5. De bevoegde autoriteit van een Staat kan de voordelen uit het Verdrag ook verlenen aan een inwoner van de andere Staat ter zake van een inkomensbestanddeel, voordeel of vermogenswinst, wanneer het ingevolge de wetgeving van die andere Staat niet als inkomen, voordeel of vermogenswinst van de inwoner wordt behandeld, in gevallen waarin dergelijk inkomen van belasting zou zijn vrijgesteld als het als inkomen van die inwoner zou zijn behandeld.

Artikel 23. Werkzaamheden buitengaats

  • 1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag.

  • 2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats in een Verdragsluitende Staat worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in die Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

  • 3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van ten hoogste 30 dagen beslaat of beslaan.

Voor de toepassing van dit lid wordt:

    • a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht is gelieerd aan een andere onderneming en die andere onderneming verricht in wezen gelijksoortige werkzaamheden buitengaats als die welke verricht worden of werden door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden beslaan bij elkaar opgeteld een tijdvak van meer dan 30 dagen, dan wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak dat meer dan 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden beslaat;

    • b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel niet geacht te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in​​ artikel 5, vierde lid, van dit Verdrag;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen.

  • 5. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van rechten op vermogensbestanddelen die worden voortgebracht met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond en de natuurlijke rijkdommen daarvan gelegen in de andere Staat, met inbegrip van rechten op belangen in of op voordelen van dergelijke vermogensbestanddelen, of uit de vervreemding van aandelen die hun waarde onmiddellijk of middellijk ontlenen aan of voor een groot deel ontlenen aan deze rechten, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 6.​​ 

    • a. Onder voorbehoud van onderdeel b van dit lid, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats in de andere Staat, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

    • b. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig, op de voordelen uit de exploitatie waarvan onderdelen b of c van het vierde lid van dit artikel van toepassing zijn, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de werknemer inwoner is.

  • 7. Indien in het Verenigd Koninkrijk belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen of voordelen die ingevolge de​​ artikelen 7​​ en​​ 14​​ van dit Verdrag juncto het derde lid van dit artikel en ingevolge het vijfde en zesde lid, onderdeel a, van dit artikel in het Verenigd Koninkrijk mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in​​ artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag.

Artikel 24. Non-discriminatie

  • 1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 2. De belastingheffing van een vaste inrichting, die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

  • 4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede​​ verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 5. Dit artikel mag aldus niet worden uitgelegd dat zij elk van de Staten verplicht aan natuurlijke personen die geen inwoner van die Staat zijn bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen te verlenen die worden verleend aan natuurlijke personen die wel inwoner zijn.

  • 6. Onder voorbehoud van de bepalingen van het achtste lid van dit artikel hebben natuurlijke personen die inwoners van Nederland zijn voor de heffing van belasting van het Verenigd Koninkrijk recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen als​​ British subjects​​ (Britse onderdanen) die geen inwoners van het Verenigd Koninkrijk zijn.

  • 7. Onder voorbehoud van de bepalingen van het achtste lid van dit artikel hebben natuurlijke personen die inwoners van het Verenigd Koninkrijk zijn voor de heffing van Nederlandse belasting recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen als Nederlandse onderdanen die geen inwoners van Nederland zijn.

  • 8. Een natuurlijke persoon die inwoner van een van de Staten is en wiens uit de andere Staat afkomstige inkomen uitsluitend bestaat uit dividenden, interest of royalty's (of uitsluitend uit een samenstel daarvan) kan voor de belastingheffing in die andere Staat aan dit Verdrag generlei recht ontlenen op de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 25. Regeling voor onderling overleg

  • 1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder​​ artikel 24, eerste lid, van dit Verdrag aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, of indien later, binnen zes jaar na afloop van het belastingjaar of heffingstijdvak ter zake waarvan die belasting is opgelegd of aangekondigd, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Een overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten, met uitzondering van eventuele beperkingen die gelden voor de uitvoering van die overeengekomen regeling.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld en maatregelen overwegen om oneigenlijk gebruik van de bepalingen van dit Verdrag tegen te gaan.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien,

    • a) een persoon uit hoofde van het eerste lid van dit artikel een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat omdat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en

    • b) de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de zaak is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid van dit artikel,

worden onopgeloste kwesties die voortvloeien uit de zaak op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. De arbitrale uitspraak is bindend voor beide Verdragsluitende Staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de Staten, tenzij de rechtstreeks betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit lid.

  • 6. De bepalingen van het vijfde lid zijn niet van toepassing op gevallen waarop​​ artikel 4, vierde lid, van dit Verdrag van toepassing is.

Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting relevant zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met dit Verdrag, in het bijzonder teneinde fraude te voorkomen en de uitvoering van wettelijke bepalingen tegen legale vermijding te vergemakkelijken. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de​​ artikelen 1​​ en​​ 2​​ van dit Verdrag.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid van dit artikel door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

  • 3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

  • 4. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van dit artikel van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.

  • 5. De bepalingen van het derde lid van dit artikel mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 27. Bijstand bij de invordering van belastingen

  • 1. De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de​​ artikelen 1​​ en​​ 2​​ van dit Verdrag. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel regelen.

  • 2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn, alsmede interest, bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met dat bedrag.

  • 3. Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die Staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat. Die belastingvordering wordt door die andere Staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat.

  • 4. Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat een vordering is ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere Verdragsluitende Staat. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop deze maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde Staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.

  • 5. Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid van dit artikel, zijn op een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat niet de termijnen van toepassing noch wordt aan een belastingvordering voorrang verleend uit hoofde van de wetgeving van die Staat op grond van haar aard als zodanig, en, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, kunnen belastingvorderingen niet ten uitvoer worden gelegd door middel van inhechtenisneming. Voorts wordt aan een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat op die belastingvordering van toepassing is.

  • 6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties of administratiefrechtelijke lichamen van de andere Verdragsluitende Staat.

  • 7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid van dit artikel een verzoek is gedaan door een Verdragsluitende Staat en voordat de andere Verdragsluitende Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde Staat, de desbetreffende belastingvordering:

    • a. in het geval van een verzoek ingevolge het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten; of

    • b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,

stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat de bevoegde autoriteit van de andere Staat onverwijld daarvan in kennis, en naar keuze van de andere Staat, wordt het verzoek door de eerstbedoelde Staat uitgesteld of ingetrokken.

  • 8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde;

    • c. bijstand te verlenen indien de andere Verdragsluitende Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;

    • d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere Verdragsluitende Staat;

    • e. bijstand te verlenen indien die Staat van oordeel is dat de belastingen ter zake waarvan om bijstand wordt verzocht worden geheven in strijd met algemeen aanvaarde beginselen omtrent belastingheffing.

Artikel 28. Leden van diplomatieke of permanente vertegenwoordigingen en consulaire posten

De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke of permanente vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 29. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen, indien de desbetreffende delen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

  • 2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot een deel waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

Artikel 30. Inwerkingtreding

  • 1. De Verdragsluitende Staten stellen elkaar er langs diplomatieke weg van in kennis dat de wettelijk vereiste procedures voor het in werking doen treden van dit Verdrag zijn voltooid. Dit Verdrag treedt in werking vijf dagen na de datum van de laatste van deze kennisgevingen en zal als volgt van toepassing zijn:

    • a. in het Verenigd Koninkrijk:

      • i. ter zake van de inkomstenbelasting en vermogenswinstbelasting over elk belastingjaar dat begint op of na 6 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;

      • ii. ter zake van de vennootschapsbelasting over elk belastingjaar dat begint op of na 1 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;

    • b. in Nederland:

      • i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;

      • ii. ter zake van overige belastingen over belastingjaren en tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking is getreden.

  • 2. De Overeenkomst tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ondertekend te Den Haag op 7 november 1980 als gewijzigd bij het Eerste Protocol, ondertekend te Londen op 12 juli 1983, en het Tweede Protocol, ondertekend te Den Haag op 24 augustus 1989, („het eerdere Verdrag”) houdt op van toepassing te zijn ter zake van elke belasting met ingang van de datum waarop dit Verdrag in overeenstemming met de bepalingen van het eerste lid van dit artikel ter zake van die belasting van kracht wordt en wordt beëindigd op de laatste van deze data.

  • 3. Niettegenstaande het tweede lid van dit artikel en de bepalingen van het​​ derde lid van artikel 14​​ van dit Verdrag, indien een natuurlijke persoon onmiddellijk voorafgaand aan inwerkingtreding van dit Verdrag een beloning ontving omschreven in artikel 15, derde lid, van het eerdere Verdrag, kan die natuurlijke persoon besluiten dat de bepalingen van laatstgenoemd lid gedurende een tijdvak van drie kalenderjaren vanaf die datum van toepassing blijven op die beloning.

  • 4. Niettegenstaande het tweede lid van dit artikel en de bepalingen van de​​ artikelen 17​​ en​​ 21​​ van dit Verdrag, indien een natuurlijke persoon onmiddellijk voor de inwerkingtreding van dit Verdrag betalingen ontving waarop artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van het eerdere Verdrag van toepassing is, kan deze​​ natuurlijke persoon besluiten dat de bepalingen van artikel 19, tweede lid, onderdeel a, en artikel 22 van het eerdere Verdrag van toepassing blijven op deze betalingen.

Artikel 31. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan dit Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn:

  • a. in het Verenigd Koninkrijk:

    • i. ter zake van de inkomstenbelasting en vermogenswinstbelasting over elk belastingjaar dat begint op of na 6 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan;

    • ii. ter zake van de vennootschapsbelasting over elk​​ financial year​​ dat begint op of na 1 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan.

  • b. in Nederland:

    • i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van enig kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan;

    • ii. ter zake van overige belastingen over belastingjaren en tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Londen op 26 september 2008, in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk gezaghebbend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden​​ 

L. WESTHOFF

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland​​ 

JIM MURPHY

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen heden gesloten tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.

  • I. Ten aanzien van​​ artikel 2, derde lid​​ (Belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is)

Het is wel te verstaan dat de​​ petroleum revenue tax​​ en de​​ supplementary charge in respect of ring fence trades​​ genoemd in onderdeel b, uitsluitend zijn opgenomen om Nederland in de gelegenheid te stellen voor deze belastingen vrijstelling te verlenen ingevolge​​ artikel 21.

Het is wel te verstaan dat in het geval van natuurlijke personen die aan boord van een schip wonen onder „enige andere soortgelijke omstandigheid” mede wordt begrepen de thuishaven van dat schip.

Het is wel te verstaan dat onder de uitdrukking „pensioenregeling” mede wordt verstaan:

    • a. wat Nederland betreft, een pensioenfonds dat is opgericht en als zodanig onder toezicht staat volgens de wetgeving van Nederland en waarvan de inkomsten in Nederland in het algemeen zijn vrijgesteld van belasting;

    • b. wat het Verenigd Koninkrijk betreft, pensioenfondsen (anders dan socialezekerheidsregelingen) die uit hoofde van Deel 4 van de​​ Finance Act​​ 2004 zijn geregistreerd, met inbegrip van pensioenfondsen of pensioenregelingen die via verzekeringsondernemingen zijn opgezet en​​ unit trusts​​ waarvan de​​ unit holders​​ uitsluitend pensioenregelingen zijn.

De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomen onder het voorgaande mede pensioenregelingen van gelijke of in wezen gelijksoortige economische of juridische aard te begrijpen die bij statuut of via wetgeving in een van de Staten worden ingevoerd na de datum van ondertekening van het Verdrag.

Het is wel te verstaan dat de enkele omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in dat lid.

  • V. Ten aanzien van de​​ artikelen 10​​ (Dividenden) en​​ 11​​ (Interest)

Het is wel te verstaan dat een bevoegde vertegenwoordiger van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd investeringsfonds een vordering kan indienen ter zake van de door de bepalingen van deze artikelen toegekende voordelen. De bevoegde autoriteiten kunnen met elkaar overleggen teneinde regelingen in te stellen die vorderingen vergemakkelijken en eventuele twijfels omtrent gerechtigdheid weg te nemen.

  • VI. Ten aanzien van de​​ artikelen 10​​ (Dividenden) en​​ 13​​ (Vermogenswinsten)

Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gehele of gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam voor de Nederlandse belastingheffing worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.

  • VII. Ten aanzien van de​​ artikelen 11​​ (Interest) en​​ 12​​ (Royalty’s)

Het is wel te verstaan dat uit hoofde van deze artikelen geen vrijstelling wordt verleend, indien:

    • i. interest of royalty’s, naargelang van het geval, worden betaald aan een lichaam van Nederland;

    • ii. die interest of die royalty’s kunnen worden toegerekend aan een vaste inrichting van dat lichaam gelegen in een derde staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten;

    • iii. Nederland ingevolge dat verdrag dubbele belasting vermijdt door de vrijstellingsmethode toe te passen ter zake van deze interest of royalty's in plaats van een verrekening toe te staan die anders zou worden verleend uit hoofde van zijn nationale wetgeving; en

    • iv. de in die derde staat geheven belasting minder is dan 60 percent van de belasting die door Nederland zou zijn geheven indien die interest of royalty’s niet aan die vaste inrichting zou zijn toe te rekenen.

  • VIII. Ten aanzien van​​ artikel 15​​ (Directeursbeloningen)

Het is wel te verstaan dat onder bestuurder of commissaris van een Nederlands lichaam worden verstaan personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam en belast zijn met de algemene leiding van het lichaam onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

  • IX. Ten aanzien van​​ artikel 17​​ (Pensioenen)

Het is wel te verstaan dat de pensioenen bedoeld in onderdeel 641(1)(a) tot en met (g) van de Income Tax (Earnings and Pensions) Act 2003 en uitkeringen betaald wegens ziekte of letsel na beëindiging van de dienst bij de strijdkrachten of de nationale reserve bedoeld in onderdeel 641(1)(h) van de Income Tax (Earnings and Pensions) Act 2003 en pensioenen wegens letsel of arbeidsongeschiktheid betaalbaar uit hoofde van een regeling krachtens de Personal Injuries (Emergency Provisions) Act 1939 ongeacht de nationaliteit van de gepensioneerde, van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld, zo lang zij zijn vrijgesteld van belasting van het Verenigd Koninkrijk. Het is wel te verstaan dat bovenbedoelde vrijgestelde pensioenen betaald aan een inwoner van Nederland in aanmerking worden genomen bij het verlenen van persoonlijke aftrekken en voordelen uit hoofde van de inkomensafhankelijke regelingen van Nederland.

Het is wel te verstaan dat indien een afkoopsom wordt betaald aan een inwoner van Nederland, het bedrag van deze afkoopsom in aanmerking wordt genomen bij het verlenen van persoonlijke aftrekken en voordelen uit hoofde van inkomensafhankelijke regelingen van Nederland in het belastingjaar waarin de afkoopsom wordt ontvangen.

  • XI. Ten aanzien van​​ artikel 18​​ (Overheidsfuncties)

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van het​​ eerste lid, onderdeel a, van dit artikel​​ Nederland niet beletten de bepalingen van het​​ eerste lid van artikel 21​​ van dit Verdrag toe te passen.

Het is wel te verstaan dat indien, in het geval van een pijpleiding tussen de Verdragsluitende Staten, de inkomsten die verband houden met een dergelijke pijpleiding in overeenstemming met het Verdrag in het Verenigd Koninkrijk mogen worden belast, Nederland ter zake van deze inkomsten een vermindering op zijn belasting zal verlenen volgens​​ artikel 21, tweede lid, mits deze inkomsten in het Verenigd Koninkrijk worden belast.

Het is wel te verstaan dat Nederland de in​​ artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag genoemde vrijstellingsmethode zal toepassen op de beloning bedoeld in​​ artikel 30, derde lid, van dit Verdrag.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Londen op 26 september 2008, in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk gezaghebbend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden​​ 

L. WESTHOFF

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland​​ 

JIM MURPHY

Verwijzingen