België

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Luxemburg, 05-06-2001

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

(authentiek: nl)​​ 

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van het Koninkrijk België,

Wensende dat door beide Staten een nieuw Verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. WERKINGSSFEER VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende Staat, van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen, of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in België:

      • 1° de personenbelasting;

      • 2° de vennootschapsbelasting;

      • 3° de rechtspersonenbelasting;

      • 4° de belasting van niet-inwoners;

      • 5° de aanvullende crisisbijdrage;

met inbegrip van de voorheffingen, de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen, alsmede de aanvullende belastingen op de personenbelasting,

(hierna te noemen „Belgische belasting”);

    • b. in Nederland:

      • 1° de inkomstenbelasting;

      • 2° de loonbelasting;

      • 3° de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965;

      • 4° de dividendbelasting;

      • 5° de vermogensbelasting;

(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheidene belastingwetten zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a.​​ 

      • 1° betekent de uitdrukking „een verdragsluitende Staat” het Koninkrijk België of het Koninkrijk der Nederlanden, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „verdragsluitende Staten” het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden;

      • 2° betekent de uitdrukking „België” het Koninkrijk België; gebruikt in geografische zin, betekent zij het territorium van het Koninkrijk België, daarin inbegrepen de territoriale zee en de maritieme zones en de luchtgebieden waarover, in overeenstemming met het internationaal recht, het Koninkrijk België soevereine rechten of zijn jurisdictie uitoefent;

      • 3° betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;

    • b. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;

    • c. betekent de uitdrukking „vennootschap” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing in de verdragsluitende Staat waarvan zij inwoner is, als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • d. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende Staat;

    • e. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip, binnenschip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip, binnenschip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen;

    • f. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • 1° in België, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger, en

      • 2° in Nederland, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    • g. betekent de uitdrukking „onderdanen”:

      • 1° alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een verdragsluitende Staat bezitten;

      • 2° alle vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een verdragsluitende Staat van kracht is.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig ogenblik door een verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat ogenblik heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is; elke betekenis onder de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat heeft voorrang op de betekenis welke die uitdrukking heeft onder de andere wetten van die Staat.

Artikel 4. Inwoner

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

  • 2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide verdragsluitende Staten is, wordt zijn situatie op de volgende wijze bepaald:

    • a. hij wordt geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide verdragsluitende Staten, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats; en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden is slechts dan een vaste inrichting indien de duur daarvan twaalf maanden overschrijdt.

  • 4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:

    • a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de subparagrafen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is en in een verdragsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.

  • 6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een verdragsluitende Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, een algemeen commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Deze bepaling is niet van toepassing op een vertegenwoordiger die uitsluitend voor rekening van een of ten hoogste twee​​ verzekeringsondernemingen handelt en die een machtiging bezit om namens die onderneming of ondernemingen overeenkomsten af te sluiten en dit recht gewoonlijk uitoefent.

  • 7. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat, een vennootschap beheerst of door een vennootschap wordt beheerst, die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt één van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1. Inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit in de andere verdragsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de verdragsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit het rechtstreekse genot, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.

Artikel 7. Ondernemingswinst

  • 1.Winst van een onderneming van een verdragsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kan worden toegerekend.

  • 2.Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 wordt, indien een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elke verdragsluitende Staat aan die vaste inrichting de winst toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen indien zij een onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3.Bij het bepalen van de winst van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4.Voor zover het in een verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet paragraaf 2 die verdragsluitende Staat niet de te belasten winst te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

  • 5.Geen winst wordt aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6.Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

  • 7.Indien in de winst inkomstenbestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart, binnenvaart en luchtvaart

  • 1. Winst uit de exploitatie van schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel omvat winst verkregen uit de exploitatie van schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer onder meer:

    • a. winst verkregen uit de verhuring van bemande schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen en winst verkregen uit de incidentele verhuring van onbemande schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen gebruikt in internationaal verkeer;

    • b. winst verkregen uit het gebruik of de verhuring van laadkisten, op voorwaarde dat die winst aanvullend of bijkomend is ten opzichte van de winst waarop de bepalingen van paragraaf 1 van toepassing zijn;

    • c. winst verkregen uit de exploitatie van binnenschepen anders dan in internationaal verkeer, in geval het vervoer per binnenschip plaatsvindt in het verlengde van vervoer per schip in internationaal verkeer en wordt uitgevoerd onder hetzelfde contract als, respectievelijk voor dezelfde opdrachtgever als, dat vervoer per schip in internationaal verkeer.

  • 3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming of een binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een schip of binnenschip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende Staat waar het schip of het binnenschip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip of het binnenschip inwoner is.

  • 4. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Verbonden ondernemingen

  • 1.Indien

    • a. een onderneming van een verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende Staat, of

    • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende Staat en van een onderneming van de andere verdragsluitende Staat,

en, in het ene of in het andere geval, tussen de twee ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag winst die één van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2.Indien een verdragsluitende Staat in de winst van een onderneming van die Staat winst opneemt – en dienovereenkomstig belast – terzake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende Staat in die andere Staat is belast, en de aldus opgenomen winst bestaat uit winst die de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, herziet de andere Staat op passende wijze het bedrag aan belasting dat aldaar over die winst is geheven. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en, indien nodig, plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten overleg met elkaar.

Artikel 10. Dividenden

  • 1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan:

    • a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een vennootschap is die onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt;

    • b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

  • 3. De bepalingen van paragraaf 2 laten onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  • 4. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die volgens de wetgeving van de Staat waarvan de uitkerende vennootschap inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.

  • 5. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende Staat, in de andere verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

  • 6. Indien een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden die door de vennootschap worden betaald, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden​​ betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of vaste basis, noch de niet-uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

  • 7. Inkomsten verkregen als stille (commanditaire) vennoot uit winstaandelen in een onderneming van één van de verdragsluitende Staten mogen in die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast.

Artikel 11. Interest

  • 1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze interest mag echter ook in de verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de interest.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 2 mag interest in de verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is, niet worden belast,

    • a. indien de uiteindelijk gerechtigde tot die interest een onderneming van de andere verdragsluitende Staat is en het niet handelt om interest van door effecten aan toonder vertegenwoordigde leningen of gelddeposito's;

    • b. indien het handelt om interest van door effecten aan toonder vertegenwoordigde leningen of gelddeposito's en de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een onderneming van de andere verdragsluitende Staat is die het bank- of verzekeringsbedrijf uitoefent en de desbetreffende effecten ten minste drie maanden in bezit heeft voorafgaand aan de datum van betaalbaarstelling van de interest;

    • c. indien het handelt om interest van handelsschuldvorderingen – met inbegrip van vorderingen vertegenwoordigd door handelspapier – wegens termijnbetaling voor leveringen van koopwaar, goederen of diensten door ondernemingen;

    • d. indien interest wordt betaald uit hoofde van een lening die is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd, of een krediet dat is verleend, gewaarborgd of verzekerd, in het kader van een algemeen stelsel dat door een verdragsluitende Staat, een van zijn staatkundige onderdelen, plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, de NV De Nederlandsche Bank of de Nationale Bank van België is georganiseerd waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de uitvoer;

    • e. indien de interest wordt betaald aan de andere verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of aan de NV De Nederlandsche Bank of aan de Nationale Bank van België.

  • 4. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek of al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, niet zijnde de winstaandelen als bedoeld in artikel 10, paragraaf 7, van dit Verdrag, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies van allerlei aard. Voor de toepassing van dit artikel worden boeten voor laattijdige betaling niet als interest behandeld.

  • 5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende Staat, in de andere verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

  • 6. Interest wordt geacht uit een verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een verdragsluitende Staat is of niet, in een verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de schuld, terzake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan en de interest ten laste komt van die vaste inrichting of die vaste basis, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.

  • 7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering waarvoor hij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke verdragsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

  • 8. Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3, mag interest betaald door een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, die volgens de wetgeving van een verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat ook in eerstbedoelde verdragsluitende Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien die natuurlijke persoon – al dan niet te zamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een soort aandelen van die vennootschap. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon aan wie de interest wordt betaald in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin die interest wordt betaald inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemde vennootschap.

Deze bepaling geldt alleen in situaties waarin aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de bij diens emigratie uit die verdragsluitende Staat aangenomen vervreemding van de in de vorige alinea bedoelde aandelen en zolang er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

Artikel 12. Royalty's

  • 1. Royalty's afkomstig uit een verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar, indien die inwoner de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is.

  • 2. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en films of banden voor radio of televisie, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening, een model, een plan, een​​ geheim recept of een geheime werkwijze of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een verdragsluitende Staat, in de andere verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

  • 4. Royalty's worden geacht uit een verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, ongeacht of hij inwoner van een verdragsluitende Staat is of niet, in een verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de verbintenis, uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald is aangegaan en die de last van de royalty's draagt, worden die royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.

  • 5. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke verdragsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinst

  • 1. Voordelen die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 6 die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van die vaste basis, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Het bepaalde van artikel 8, paragraaf 3, vindt hierbij toepassing.

  • 4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3 zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 4, mag een verdragsluitende Staat overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, die volgens de wetgeving van de eerstbedoelde verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een soort van aandelen van die vennootschap. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin die voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemde vennootschap.

Deze bepaling geldt alleen in situaties waarin aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de bij diens emigratie uit die verdragsluitende Staat aangenomen vervreemding van de in de vorige alinea bedoelde aandelen, winstbewijzen, schuldvorderingen of rechten en zolang er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

Artikel 14. Zelfstandige beroepen

  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 16, paragrafen 2, 3 en 4, zijn inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard slechts in die Staat belastbaar, tenzij die inwoner in de andere verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis beschikt. Indien hij over zulk een vaste basis beschikt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste basis kunnen worden toegerekend.

  • 2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige beroepen

  • 1.Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.

  • 2.Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • b. de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c. de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis, die de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3.Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, binnenschip of luchtvaartuig, slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die dat schip, binnenschip of luchtvaartuig exploiteert.

Artikel 16. Vennootschapsleiding

  • 1.Beloningen die een persoon die inwoner is van een verdragsluitende Staat verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat ter zake van de uitoefening van een opdracht of taak als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of ter zake van de uitoefening van functies die volgens de wetgeving van die andere Staat als soortgelijke functies worden beschouwd, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2.Beloningen die een persoon die inwoner is van een verdragsluitende Staat verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat ter zake van de uitoefening – buiten het kader van een dienstbetrekking – van een leidende werkzaamheid of leidende functie van dagelijks bestuur, van commerciële, technische of financiële aard, mogen in die andere staat worden belast.

  • 3.Beloningen die een persoon die inwoner is van een verdragsluitende Staat verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat ter zake van de uitoefening – buiten het kader van een dienstbetrekking – van werkzaamheden andere dan deze vermeld in de paragrafen 1 en 2 mogen in die andere Staat worden belast.

  • 4.Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 2 en 3 mogen de aldaar bedoelde beloningen die een persoon verkrijgt ter zake van de uitoefening van die werkzaamheden in een vaste inrichting gevestigd in de andere verdragsluitende Staat dan die waarvan de vennootschap inwoner is en die door deze vaste inrichting worden gedragen, in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1.Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere verdragsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest, of musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, in die andere Staat worden belast.

  • 2.Indien inkomsten uit werkzaamheden die een artiest of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verricht niet worden toegekend aan de artiest of aan de sportbeoefenaar zelf maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de verdragsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.

  • 3.De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de werkzaamheden die in een verdragsluitende Staat worden verricht voor een wezenlijk deel worden gefinancierd uit de openbare middelen van de andere verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel, of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. In dat geval zijn de inkomsten welke uit die werkzaamheden worden verkregen slechts in die andere verdragsluitende Staat belastbaar.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en alimentatieuitkeringen

  • 1.​​ 

    • a. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten en uitkeringen – al dan niet periodiek – uit​​ pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar.

    • b. Pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat zijn slechts in de laatstbedoelde Staat belastbaar.

  • 2. Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 1, mag een daar bedoeld inkomstenbestanddeel ook worden belast in de verdragsluitende Staat waaruit dit inkomstenbestanddeel afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien en voor zover:

    • a. wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a, de aanspraak op dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waaruit het afkomstig is van belasting is vrijgesteld, dan wel de bijdragen die daarvoor zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomstenbestanddeel verschuldigd is, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in het verleden in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor fiscale faciliëring; en

    • b. wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagrafen a en b, dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waarvan de genieter ervan inwoner is niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen, dan wel het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken.

Het vorenstaande is echter uitsluitend van toepassing indien het totale brutobedrag van de inkomstenbestanddelen die op grond van het vorenstaande in de verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, belastbaar zouden zijn, in het kalenderjaar een bedrag van 25.000 euro te boven gaat.

  • 3. Niettegenstaande het bepaalde in de paragrafen 1 en 2, mag een in paragraaf 1 bedoeld pensioen, andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering, indien dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering geen periodiek karakter draagt en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering in zou moeten gaan, ook in de verdragsluitende Staat waaruit dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering afkomstig is worden belast.

  • 4. Een in paragraaf 1, subparagraaf a bedoeld inkomstenbestanddeel wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende Staat indien en voorzover de aanspraak op dit inkomstenbestanddeel, dan wel de daarmee samenhangende bijdragen aan dit inkomstenbestanddeel in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een in paragraaf 1 bedoeld inkomstenbestanddeel van een in een verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap naar een in een andere staat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap.

  • 5. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van paragraaf 2. Daarin wordt tevens geregeld welke gegevens de inwoner van een verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de omstandigheden als bedoeld in paragraaf 2.

  • 6. Niettegenstaande de paragrafen 1, 2 en 3 mogen uitkeringen, die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een in die Staat in dienstbetrekking werkzame natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, omdat die natuurlijke persoon​​ vanwege ziekte, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of overtolligheid die dienstbetrekking niet of niet volledig daadwerkelijk kan vervullen, voor een periode van maximaal 1 jaar, dan wel zoveel langer als de natuurlijke persoon nog beloningen geniet ter zake van het daadwerkelijk vervullen van bedoelde dienstbetrekking, worden belast in de verdragsluitende Staat waarin de beloningen genoten ter zake van de daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast.

  • 7. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

  • 8. Alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen afkomstig uit een verdragsluitende Staat en die worden betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat, zijn slechts belastbaar in die andere Staat. De uitdrukking „alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen” als bedoeld in deze paragraaf betekent periodieke uitkeringen ingevolge een wettelijke verplichting tot onderhoud of ingevolge een schriftelijke overeenkomst tot scheiding, dan wel een afkoopsom in plaats daarvan.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  • 1.​​ 

    • a. Lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon, ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Die lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere verdragsluitende Staat belastbaar indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner van die Staat is, die:

      • 1° onderdaan is van die Staat, of

      • 2° niet uitsluitend met het oog op het bewijzen van de diensten inwoner van die Staat is geworden.

  • 2.​​ 

    • a. Pensioenen door een verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Die pensioenen zijn evenwel slechts in de andere verdragsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

  • 3.De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, en op pensioenen, betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Leraren en studenten

  • 1.Beloningen, van welke aard ook, van hoogleraren en andere leden van het onderwijzend personeel, die inwoner zijn van een verdragsluitende Staat en in de andere verdragsluitende Staat verblijven om aldaar aan een universiteit of een andere officieel erkende onderwijsinrichting, onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden, zijn in die andere Staat vrijgesteld van belasting gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar vanaf de datum van de feitelijke aanvang van die functie door die personen in de andere Staat.

  • 2.Paragraaf 1 is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

  • 3.Bedragen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is, of onmiddellijk vóór zijn bezoek aan een verdragsluitende Staat inwoner was, van de andere verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, op voorwaarde dat die bedragen afkomstig zijn uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21. Andere inkomsten

  • 1.Ongeacht de afkomst ervan zijn bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdragsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag worden behandeld en die in die Staat zijn belast, slechts in die Staat belastbaar.

  • 2.De bepaling van paragraaf 1 is niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, indien de verkrijger van die inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende Staat, in de andere verdragsluitende Staat een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep met behulp van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed dat de inkomsten oplevert met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

HOOFDSTUK IV. BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN

Artikel 22. Vermogen

  • 1.Vermogen bestaande uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, die een inwoner van een verdragsluitende Staat bezit en die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2.Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat heeft of uit roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, mag in die andere Staat worden belast.

  • 3.Vermogen bestaande uit schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, alsmede uit roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, is slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Het bepaalde van artikel 8, paragraaf 3 vindt hierbij toepassing.

  • 4.Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V. WIJZE WAAROP DUBBELE BELASTING WORDT VERMEDEN

Artikel 23

  • 1.In België wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden:

    • a. Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt, andere dan dividenden, interest of royalty's als zijn bedoeld in artikel 12, paragraaf 5, of bestanddelen van een vermogen bezit die ingevolge de bepalingen van dit Verdrag, in Nederland zijn belast, stelt België deze inkomsten of deze bestanddelen van vermogen vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting​​ op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen mag België het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten of die bestanddelen van het vermogen niet waren vrijgesteld.

    • b. Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en bestaan uit dividenden die niet van Belgische belasting zijn vrijgesteld ingevolge subparagraaf c hierna, uit interest of uit royalty's als zijn bedoeld in artikel 12, paragraaf 5, de op die inkomsten geheven Nederlandse belasting in mindering gebracht van de Belgische belasting op die inkomsten.

    • c. Dividenden die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van Nederland, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald.

    • d. Indien verliezen die een onderneming gedreven door een inwoner van België in een in Nederland gelegen vaste inrichting heeft geleden, voor de belastingheffing van die onderneming in België volgens de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winsten van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf a in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die inrichting kan worden toegerekend, in zoverre als deze winst ook in Nederland door de verrekening van die verliezen van belasting is vrijgesteld.

  • 2.In Nederland wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden:

    • a. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in België mogen worden belast.

    • b. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, paragrafen 5 en 7, artikel 11, paragraaf 5, artikel 12, paragraaf 3, artikel 13, paragrafen 1 en 2, artikel 14, artikel 15, paragraaf 1, artikel 18, paragrafen 2, 3 en 6, artikel 19, paragraaf 1, subparagraaf a, en paragraaf 2, subparagraaf a, artikel 21, paragraaf 2, en artikel 22, paragrafen 1 en 2, van dit Verdrag in België mogen worden belast en die in de in paragraaf 2, subparagraaf a, bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

    • c. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, paragraaf 2, artikel 11, paragraaf 2, artikel 16 en artikel 17 van dit Verdrag in België mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in paragraaf 2, subparagraaf a, bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.

    • d. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2, subparagraaf b verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in België betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, paragraaf 5, artikel 11, paragraaf 5, artikel 12, paragraaf 3, artikel 14, en artikel 21, paragraaf 2, van dit Verdrag in België mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in paragraaf 2, subparagraaf a, bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland volgens de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting.​​ Voor de berekening van deze aftrek is de bepaling van subparagraaf c van deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

  • 3.Indien een inwoner van een van de verdragsluitende Staten interest als bedoeld in artikel 11, paragraaf 8, geniet, die in overeenstemming met artikel 11, paragraaf 8, in de andere verdragsluitende Staat mag worden belast, staat die andere verdragsluitende Staat van zijn belasting op die inkomsten een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die in eerstgenoemde verdragsluitende Staat op de genoemde inkomsten is geheven, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de in de andere verdragsluitende Staat geheven belasting zoals berekend voordat de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan die interest.

HOOFDSTUK VI. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Werkzaamheden buitengaats

  • 1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vaste basis waarop de bepalingen van artikel 14 toepassing vinden.

  • 2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

  • 3. Een onderneming van een verdragsluitende Staat die in de andere verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, onder voorbehoud van paragraaf 4 van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt:

    • a. indien een vennootschap in de andere verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en verbonden is met een andere vennootschap, welke andere vennootschap als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde vennootschap, en de hiervoor bedoelde door beide vennootschappen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere vennootschap geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden te boven gaat;

    • b. een vennootschap geacht verbonden te zijn met een andere vennootschap indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere vennootschap bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide vennootschappen bezit.

  • 4. Voor de toepassing van paragraaf 3 van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel geacht niet te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, paragraaf 4;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 5. Een inwoner van een verdragsluitende Staat die in het kader van een zelfstandig beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vaste basis in de andere verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

  • 6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht met behulp van een vaste inrichting in de andere verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

  • 7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat over de inkomstenbestanddelen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met paragraaf 3, onderscheidenlijk paragraaf 5 van dit artikel en ingevolge paragraaf 6 van dit artikel in de ene verdragsluitende Staat mogen worden belast, in die Staat belasting is betaald, verleent de andere verdragsluitende Staat een vrijstelling of vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a, onderscheidenlijk paragraaf 2, subparagraaf b.

Artikel 25. Instellingen voor collectieve belegging in effecten

  • 1.Een instelling voor collectieve belegging in effecten (I.C.B.E.) die geen rechtspersoon is en die is gelegen in een verdragsluitende Staat waar zij niet is onderworpen aan een belasting bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, subparagraaf a, 2° of paragraaf 3, subparagraaf b, 3°, die dividenden of interest verkrijgt die afkomstig zijn uit de andere verdragsluitende Staat, kan in plaats van de individuele deelgerechtigden in de I.C.B.E., die inwoner zijn van de eerstbedoelde verdragsluitende Staat, zelf een aanvraag indienen voor de in het Verdrag voorziene belastingverminderingen, -vrijstellingen of andere voordelen voor de individuele deelgerechtigden.

Niettegenstaande het bovenstaande, kan de aldaar bedoelde I.C.B.E., indien ten minste 75 percent van de bewijzen van deelgerechtigdheid in die I.C.B.E. in het bezit is van personen die inwoner zijn van de verdragsluitende Staat waar die I.C.B.E. is gelegen, een beroep doen op de bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, subparagraaf b en artikel 11, paragraaf 2.

  • 2.Alleen indien en voor zover die I.C.B.E. in de gevallen bedoeld in de paragraaf 1 niet zelf de voordelen van het Verdrag claimt, kan een persoon die deelneemt in die I.C.B.E. in de verdragsluitende Staat waaruit het inkomen afkomstig is een beroep doen op verdragsvoordelen.

Artikel 26. Non-discriminatie

  • 1. Onderdanen van een verdragsluitende Staat worden in de andere verdragsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder gelijke omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is deze bepaling ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een verdragsluitende Staat of van beide verdragsluitende Staten.

  • 2. Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de verdragsluitende Staten en die voordelen of inkomsten uit de andere verdragsluitende Staat verkrijgen die ingevolge de bepalingen van hoofdstuk III van dit Verdrag ter heffing aan die andere Staat zijn toegewezen, hebben bij de belastingheffing in​​ laatstbedoelde Staat, in de mate waarin die voordelen en inkomsten deel uitmaken van het wereldinkomen, recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als inwoners van die andere Staat, voor zover zij overigens in gelijke omstandigheden verkeren als inwoners van die Staat.

  • 3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de gezinstoestand of gezinslasten te verlenen die hij aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, artikel 11, paragraaf 7, of artikel 12, paragraaf 5, van toepassing zijn, worden interest, royalty's en andere uitgaven die door een onderneming van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof zij aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn betaald. Schulden van een onderneming van een verdragsluitende Staat tegenover een inwoner van de andere verdragsluitende Staat worden, bij het bepalen van het belastbare vermogen van die onderneming, eveneens op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof die schulden tegenover een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn aangegaan.

  • 5. Ondernemingen van een verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door, één of meer inwoners van de andere verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 6. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

  • 7. Bijdragen die door of namens een werknemer natuurlijke persoon zijn betaald ter zake van een pensioenregeling die voor de belastingheffing is erkend in de andere verdragsluitende Staat dan de verdragsluitende Staat waarin die werknemer zijn dienstbetrekking uitoefent, worden gedurende een periode van vijf jaar voor de belastingheffing in de laatstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die laatstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:

    • a. die werknemer reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij zijn dienstbetrekking in laatstbedoelde Staat ging uitoefenen; en

    • b. de bevoegde autoriteit van de laatstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

Voor de toepassing van deze paragraaf omvat de uitdrukking „pensioenregeling” mede een pensioenregeling ingevolge de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat.

  • 8. Het recht op kinderbijslag ingevolge de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat wordt voor de toepassing van de belastingheffing in de andere verdragsluitende Staat gelijkgesteld met het recht op kinderbijslag ingevolge de sociale wetgeving van die Staat.

Artikel 27. Compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders

  • 1.Aan natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en uit België beloningen verkrijgen die ingevolge de bepalingen van artikel 15, 16, 17 en 18, paragraaf 6, van dit Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen, zal Nederland een vermindering van belasting verlenen, voor zover de som van de verschuldigde Nederlandse en Belgische belasting en de verschuldigde premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dan wel daarmee vergelijkbare bijdragen en premies ingevolge de Belgische sociale zekerheid meer bedraagt dan het bedrag dat aan Nederlandse belasting en premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou zijn geheven indien zij die beloningen uit Nederland zouden hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou hebben geheven.

Deze vermindering wordt gerealiseerd door, voor zover nodig, in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid, voor zover deze vergelijkbaar zijn met premies die worden geheven ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.

  • 2.Ten aanzien van natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en die beloningen verkrijgen die voor het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn, ingevolge de bepalingen van paragraaf 3, subparagraaf 1, van artikel 15 van de op 19 oktober 1970 te Brussel getekende Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, met Protocol, ter heffing aan Nederland waren toegewezen en die ingevolge de bepalingen van artikel 15 van dit Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen, zal Nederland een netto inkomensachteruitgang die zij als gevolg van die wijziging in de toedeling van heffingsrechten lijden, compenseren tot het moment waarop die netto inkomensachteruitgang nihil bedraagt of tot het moment waarop zij niet langer zodanige beloningen uit dezelfde dienstbetrekking verkrijgen.

Deze compensatie wordt gerealiseerd door, voor zover nodig, in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid, voor zover deze vergelijkbaar zijn met premies die worden geheven ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.

  • 3.Voor de toepassing van paragraaf 2 wordt onder netto inkomensachteruitgang verstaan het jaarlijks vast te stellen verschil tussen de som van de Nederlandse en Belgische belasting alsmede premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dan wel daarmee vergelijkbare bijdragen en premies ingevolge de Belgische sociale zekerheid die de in die paragraaf bedoelde natuurlijke persoon met toepassing van de bepalingen van dit Verdrag uiteindelijk verschuldigd is over zijn inkomen, en de som van de hiervoor bedoelde Nederlandse en Belgische belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dan wel daarmee vergelijkbare bijdragen en premies ingevolge de Belgische sociale zekerheid die hij daarover verschuldigd zou zijn geweest indien met betrekking tot de in die paragraaf bedoelde beloningen van die natuurlijke persoon de bepalingen van paragraaf 3, subparagraaf 1, van artikel 15 van de op 19 oktober 1970 te Brussel getekende Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, met Protocol, van toepassing zouden zijn geweest.

  • 4.De bevoegde autoriteiten regelen in onderlinge overeenstemming in welke mate bijdragen en premies sociale zekerheid in België vergelijkbaar zijn met de premie voor de volksverzekeringen in Nederland als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.

Artikel 28. Regeling voor onderling overleg

  • 1.Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een verdragsluitende Staat of van beide verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of indien zijn geval onder artikel 26, paragraaf 1, ressorteert, aan die van de verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2.De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende Staat te regelen, teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende Staten.

  • 3.De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen.

  • 4.De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten plegen overleg omtrent de administratieve maatregelen die voor de uitvoering van de bepalingen van het Verdrag nodig zijn en met name omtrent de bewijsstukken die de inwoners van elke verdragsluitende Staat moeten overleggen om in de andere Staat de bij het Verdrag bepaalde belastingvrijstellingen of -verminderingen te verkrijgen.

  • 5.De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkander in verbinding stellen voor de toepassing van het Verdrag.

Artikel 29. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting relevant zijn voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming, die worden geheven door of ten behoeve van de verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de​​ artikelen 1​​ en​​ 2.

  • 2. Alle uit hoofde van paragraaf 1 door een verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in paragraaf 1 bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten gebruiken die inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. Niettegenstaande hetgeen voorafgaat, mogen de door een verdragsluitende Staat verkregen inlichtingen voor andere doeleinden worden gebruikt indien ze overeenkomstig de wetgeving van beide Staten voor die andere doeleinden​​ mogen worden gebruikt en indien de bevoegde autoriteit van de Staat die de inlichtingen verstrekt, de toestemming geeft voor dat gebruik.

  • 3. In geen geval mogen de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere verdragsluitende Staat;

    • b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere verdragsluitende Staat;

    • c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, commercieel of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

  • 4. Indien inlichtingen worden verzocht door een verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen, zelfs al heeft die andere Staat die inlichtingen niet nodig voor zijn eigen belastingdoeleinden. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van paragraaf 3 van toepassing, maar die beperkingen mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat het een verdragsluitende Staat toegestaan is het verstrekken van inlichtingen te weigeren, enkel omdat die Staat geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen.

  • 5. De bepalingen van paragraaf 3 mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat het een verdragsluitende Staat toegestaan is het verstrekken van inlichtingen te weigeren, enkel omdat de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een trust, een stichting, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als zaakwaarnemer optreedt, of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. Teneinde zulke inlichtingen te verkrijgen, heeft de belastingadministratie van de aangezochte verdragsluitende Staat de bevoegdheid om te vragen inlichtingen bekend te maken en om een onderzoek en verhoren in te stellen, niettegenstaande andersluidende bepalingen in de nationale belastingwetgeving van die Staat.

  • 6.​​ 

    • a) Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1, zijn de bepalingen van dit artikel overeenkomstig van toepassing op inlichtingen die relevant zijn voor de uitvoering van inkomensgerelateerde regelingen onder de Nederlandse wetgeving door de Nederlandse belastingdienst, die is belast met de toepassing of de tenuitvoerlegging van deze regelingen.

    • b) Indien op grond van paragraaf 1 inlichtingen voor de belastingheffing worden verkregen door een verdragsluitende Staat, mogen deze inlichtingen, niettegenstaande de laatste zin van paragraaf 2, door die Staat ook worden gebruikt voor de uitvoering van de inkomensgerelateerde regelingen, bedoeld in subparagraaf a) van deze paragraaf.

Artikel 30. Invorderingsbijstand

  • 1.​​ 

    • a. Op verzoek van de aanzoekende Staat betekent de aangezochte Staat documenten aan de geadresseerde, met inbegrip van documenten betreffende rechterlijke beslissingen, die afkomstig zijn van de aanzoekende Staat en verband houden met een belasting waarop dit Verdrag van toepassing is.

De aangezochte Staat betekent deze documenten volgens een door zijn nationale wetgeving en administratieve praktijk voorgeschreven methode voor de betekening van documenten van​​ in wezen gelijksoortige aard. De aanzoekende Staat verschaft de daarvoor benodigde informatie.

    • b. De verdragsluitende Staten verlenen elkander hulp en bijstand voor de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, alsmede van alle met die belastingen verband houdende opcentiemen, verhogingen, interest, kosten en boeten van niet-strafrechtelijke aard, wanneer het belastingvorderingen betreft die eisbaar zijn en niet langer kunnen worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.

  • 2.De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elke persoon die overeenkomstig de wetgeving van de aanzoekende Staat gehouden is tot de betaling van belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is.

  • 3.Op vraag van de aanzoekende Staat zorgt de aangezochte Staat overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk die voor de betekening en de invordering van zijn eigen belastingvorderingen van toepassing zijn, voor de betekening en de invordering van de belastingvorderingen van die Staat, tenzij het Verdrag anders bepaalt.

  • 4.De aangezochte Staat is niet verplicht een verzoek om bijstand voor de invordering in te willigen:

    • a. indien de aanzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;

    • b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.

  • 5.De vraag om bijstand voor de invordering van een belastingvordering dient vergezeld te gaan van:

    • a. een officieel afschrift van de uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat;

    • b. een officieel afschrift van elk ander document dat in de aanzoekende Staat voor de invordering is vereist; en

    • c. in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van elke op de belastingvordering betrekking hebbende beslissing die kracht van gewijsde heeft verworven en afkomstig is van een administratief lichaam of van een rechtbank.

  • 6.​​ 

    • a. De uitvoerbare titel in Nederland heeft dezelfde uitwerking in België.

    • b. De uitvoerbare titel in België wordt, indien passend en in overeenstemming met de in Nederland van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een uitvoerbare titel in Nederland.

  • 7.Problemen met betrekking tot de verjaringstermijn van de belastingvordering worden uitsluitend door de wetgeving van de aanzoekende Staat geregeld.

  • 8.De daden van invordering die ten gevolge van een vraag om bijstand door de aangezochte Staat zijn gesteld, alsmede andere omstandigheden die overeenkomstig de wetgeving van die Staat de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn tot gevolg zouden hebben, hebben dezelfde uitwerking met betrekking tot de wetgeving van de aanzoekende Staat. De aangezochte Staat stelt de aanzoekende Staat in kennis van de daartoe genomen maatregelen.

  • 9.Belastingvorderingen waarvoor om invorderingsbijstand is verzocht, genieten in de aangezochte Staat geen enkel voorrecht en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar.

  • 10.De verplichting om bijstand te verlenen bij het invorderen van belastingvorderingen betreffende een overledene of zijn nalatenschap is beperkt tot de waarde van de nalatenschap of van de goederen verkregen door iedere begunstigde van de nalatenschap, afhankelijk van de vraag of de belastingvordering dient te worden ingevorderd uit de nalatenschap of bij de begunstigden daarvan.

  • 11.De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de aanzoekende Staat hiervan mededeling.

  • 12.Op verzoek van de aanzoekende Staat worden met betrekking tot belastingvorderingen die worden bestreden of nog kunnen bestreden worden of nog niet eisbaar zijn, om zijn rechten te vrijwaren, door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat de conservatoire maatregelen genomen waarin diens wetgeving voorziet. De bepalingen van de voorgaande paragrafen zijn op die maatregelen van overeenkomstige toepassing.

  • 13.De Staten zien wederzijds af van de terugbetaling van kosten die voortvloeien uit de onderscheiden hulp en bijstand die zij elkaar verlenen bij de toepassing van dit Verdrag. De aanzoekende Staat zal in ieder geval verantwoordelijk blijven jegens de aangezochte Staat voor de geldelijke gevolgen van de invorderingsdaden die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat.

  • 14.De in geval van betwisting in te stellen actie wordt gebracht voor de bevoegde rechter van de aanzoekende Staat overeenkomstig de bepalingen van zijn fiscale en burgerlijke wetgeving, en wordt tegelijkertijd ter kennis gebracht van de ambtenaar die in de aangezochte Staat met de invordering is belast.

Indien evenwel de betwisting de geldigheid of de gevolgen betreft van de krachtens dit Verdrag genomen conservatoire of executoriale handelingen, moet de actie worden ingesteld bij de bevoegde rechter van de aangezochte Staat, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.

  • 15.De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten plegen desgewenst overleg om de regels vast te leggen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 31. Beperking van​​ artikel 30​​ 

In geen geval mogen de bepalingen van​​ artikel 30​​ aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

  • a) administratieve maatregelen te nemen, die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere verdragsluitende Staat;

  • b) administratieve maatregelen te nemen, die in strijd zouden zijn met de openbare orde;

  • c) bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende Staat.

Artikel 32. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  • 1.De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke zendingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan bepalingen van bijzondere verdragen.

  • 2.Voor de toepassing van het Verdrag worden de leden van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een verdragsluitende Staat die in de andere verdragsluitende Staat of in een derde Staat geaccrediteerd zijn en die onderdaan van de zendstaat zijn, geacht inwoner van die Staat te zijn indien zij aldaar ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen aan dezelfde verplichtingen onderworpen zijn als de inwoners van die Staat.

  • 3.Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen of hun ambtenaren, noch op personen die lid zijn van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een derde Staat, indien deze in een verdragsluitende Staat verblijven en inzake belastingen naar het inkomen of naar het vermogen niet als inwoners van de ene of de andere verdragsluitende Staat worden behandeld.

HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 33. Inwerkingtreding

  • 1.Elke verdragsluitende Staat zal de andere verdragsluitende Staat in kennis stellen van de voltooiing van de procedures die door zijn wetgeving voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is vereist. Het Verdrag zal in werking treden op de vijftiende dag na de datum waarop de tweede kennisgeving is ontvangen.

  • 2.De bepalingen van het Verdrag zullen van toepassing zijn:

    • a. op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Verdrag in werking treedt;

    • b. op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die eindigen op of na 31 december van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Verdrag in werking treedt;

    • c. op belastingen naar het vermogen geheven van bestanddelen van het vermogen die bestaan op 1 januari van elk kalenderjaar na dat waarin het Verdrag in werking treedt.

  • 3.Ten aanzien van belastingen waarvoor artikel 30 van dit Verdrag voorziet in de mogelijkheid van invorderingsbijstand vinden de bepalingen van het Verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, gesloten te Brussel op 5 september 1952, in de relatie tussen Nederland en België geen toepassing.

Ten aanzien van belastingen waarvoor artikel 30 van dit Verdrag niet voorziet in de mogelijkheid van invorderingsbijstand vinden de bepalingen van het Verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, gesloten te Brussel op 5 september 1952, onverkort toepassing.

  • 4.Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 2 van dit artikel zijn de bepalingen van artikel 30 van het Verdrag overeenkomstig van toepassing op belastingvorderingen die door de Staat die het verzoek om invorderingsbijstand doet, zijn vastgesteld voor de datum van het van toepassing worden van het Verdrag. De eerste volzin is echter niet van toepassing voor belastingvorderingen waarvoor vóór de datum van het van toepassing worden van het Verdrag, met een beroep op het Verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, gesloten te Brussel op 5 september 1952, reeds een verzoek voor invorderingsbijstand is gedaan. Met betrekking tot die belastingvorderingen blijven de bepalingen van het Verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, gesloten te Brussel op 5 september 1952, onverkort van toepassing.

  • 5.De op 19 oktober 1970 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, met Protocol, wordt beëindigd met de inwerkingtreding van dit Verdrag. De bepalingen van de Overeenkomst van 1970 blijven echter van toepassing totdat de bepalingen van dit Verdrag, in overeenstemming met de bepalingen van paragraaf 2 van dit artikel, toepassing vinden.

Artikel 34. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende Staat is opgezegd, maar elk van de verdragsluitende Staten kan tot en met 30 juni van elk kalenderjaar na het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden, aan de andere verdragsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke opzegging doen toekomen. In geval van opzegging voor 1 juli van zodanig jaar, zal het Verdrag voor de laatste maal van toepassing zijn:

  • a. op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld ten laatste op 31 december van het jaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;

  • b. op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die eindigen vóor 31 december van het jaar na dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;

  • c. op belastingen naar het vermogen geheven van bestanddelen van het vermogen die bestaan op 1 januari van het jaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Luxemburg, op 5 juni 2001, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,​​ 

(w.g.) W. J. BOS

Voor de Regering van het Koninkrijk België,​​ 

(w.g.) D. REYNDERS

Protocol I

Bij de ondertekening van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zijn de ondergetekenden de volgende bepalingen overeengekomen die een integrerend deel van het Verdrag vormen.

1. Met betrekking tot artikel 2, paragraaf 2, artikel 6, artikel 13, paragraaf 1, artikel 21, paragraaf 2, en artikel 22, paragraaf 1

Voor de toepassing van het Verdrag wordt de uitdrukking „onroerende goederen” voor wat betreft Nederland gelezen als onroerende zaken.

2. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 1, subparagraaf c

Ingeval een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat als zodanig aan belasting is onderworpen, doch het inkomen dan wel het vermogen van die vennootschap in de andere verdragsluitende Staat als inkomen onderscheidenlijk vermogen van de gerechtigden tot die vennootschap wordt belast, kunnen de bepalingen van het Verdrag niet tot gevolg hebben dat dubbele belasting of een totale of gedeeltelijke vrijstelling van het inkomen of het vermogen blijft bestaan. Om een dergelijk gevolg te vermijden, wordt de belasting, het inkomen en het vermogen van de vennootschap geacht belasting, inkomen en vermogen van de gerechtigden tot die vennootschap te zijn naar rato van hun gerechtigdheid in het vermogen van de vennootschap. Voor zover nodig kan daarbij worden bepaald dat de gerechtigden tot de vennootschap de ten laste van de vennootschap geheven belasting over dat inkomen en vermogen (inclusief eventueel daarop drukkende bronbelasting van derde Staten), ieder voor zijn aandeel mogen verrekenen met de belasting die zij over hetzelfde inkomen onderscheidenlijk vermogen verschuldigd zijn en dat de Staat van vestiging van de vennootschap afziet van eventuele belastingheffing van de gerechtigden tot die vennootschap die inwoner zijn van de andere verdragsluitende Staat over uitdeling van winst door die vennootschap aan die gerechtigden.

3. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 2, en artikel 28, paragraaf 3

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin:

  • a. onder toepassing van artikel 3, paragraaf 2, de uitleg van een niet omschreven uitdrukking als gevolg zou hebben dat; dan wel

  • b. als gevolg van kwalificatieverschillen (bijvoorbeeld van een inkomensbestanddeel of van een persoon),

een situatie van dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou optreden, deze oplossing – na bekendmaking daarvan door beide bevoegde autoriteiten – voor de toepassing van het Verdrag ook in andere, gelijke gevallen bindend zal zijn.

4. Met betrekking tot artikel 4

  • a. Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip of binnenschip woont zonder een werkelijke woonplaats in een verdragsluitende Staat te hebben, wordt geacht zijn woonplaats te hebben in de Staat waarin het schip of binnenschip zijn thuishaven heeft.

  • b. Indien een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat als zodanig niet aan belasting is onderworpen en in de andere verdragsluitende Staat wel als zodanig aan belasting is onderworpen, worden op verzoek van de vennootschap door de andere verdragsluitende Staat de bepalingen van de Hoofdstukken III, IV en V van het Verdrag toegepast in de mate waarin die hadden moeten worden toegepast indien de gerechtigden in het vermogen van die vennootschap het inkomen en het vermogen van die vennootschap ieder voor zijn aandeel in die vennootschap rechtstreeks zouden hebben genoten onderscheidenlijk hebben bezeten. De toepassing van de vorige volzin laat onverlet dat de andere verdragsluitende Staat volgens zijn nationale wet de grondslag waarnaar de belasting van de vennootschap wordt geheven bepaalt en deze slechts in zoverre vermindert als rechtstreeks voortvloeit uit de vorige volzin.

5. Met betrekking tot artikel 4, paragraaf 1

Een verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, alsmede een pensioenfonds of instelling uitsluitend werkzaam voor godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, opvoedkundige of openbare doeleinden, gevestigd in een verdragsluitende Staat en als zodanig in die Staat vrijgesteld van belastingen als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag wordt geacht een inwoner van die Staat te zijn.

Onder de uitdrukking „pensioenfonds” wordt verstaan elk pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van de verdragsluitende Staat waarin het is gevestigd, als zodanig is erkend en onder toezicht staat.

6. Met betrekking tot artikel 5, paragraaf 3

Ingeval door een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat bouwwerken of constructie- of installatiewerkzaamheden op verschillende plaatsen en op verschillende tijdstippen worden uitgevoerd, dient voor de berekening van de duur van twaalf maanden het volgende in aanmerking te worden genomen:

  • a. afzonderlijke bouwwerken of afzonderlijke constructie- of installatiewerkzaamheden moeten voor de berekening van de duur van twaalf maanden niet worden samengenomen;

  • b. normaal kunnen als afzonderlijke werken worden beschouwd werken die voor rekening van verschillende opdrachtgevers worden uitgevoerd, tenzij die werken uit economisch oogpunt één geheel vormen;

  • c. indien verschillende werken voor rekening van één enkele opdrachtgever worden uitgevoerd ingevolge één enkele overeenkomst, worden zij als één geheel behandeld, tenzij die werken niet in enige samenhang worden verricht;

  • d. indien verschillende werken voor rekening van één enkele opdrachtgever worden uitgevoerd ingevolge meer dan één overeenkomst, dienen zij eveneens te worden samengenomen in geval de werken, ofschoon op verschillende plaatsen uitgevoerd, slechts een deel van een groter geheel vormen en er geen noemenswaardige werkonderbreking is geweest.

7. Met betrekking tot artikel 5, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 22 en artikel 24

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende goederen die zijn gelegen in de verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

8. Met betrekking tot artikel 7

Met betrekking tot artikel 7, paragrafen 1 en 2, geldt dat, indien een onderneming van een verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de winst van die vaste inrichting niet wordt bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de winst van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende de levering, installatie of constructie, dan wel het toezicht daarop, van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting of betreffende de constructie, dan wel het toezicht daarop, van gebouwen, alsmede bij openbare werken, wordt, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de winst van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De winst die betrekking heeft op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, is slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan de persoon die deze onderneming exploiteert inwoner is.

9. Met betrekking tot artikel 7 en artikel 14

  • a. Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of toezichthoudende werkzaamheden van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden beschouwd als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.

  • b. Het is wel te verstaan dat wanneer een natuurlijke persoon, inwoner van een verdragsluitende Staat, beloningen geniet ter zake van het verrichten van arbeid in een in de andere verdragsluitende Staat gevestigde vaste inrichting van een door zijn echtgenoot gedreven onderneming van eerstgenoemde verdragsluitende Staat, die beloningen voor de toepassing van het Verdrag worden aangemerkt als winst van een onderneming van eerstgenoemde verdragsluitende Staat die in de andere verdragsluitende Staat mag worden belast, indien het bedrag van de beloningen ten laste komt van eerdergenoemde in de andere verdragsluitende Staat gevestigde vaste inrichting.

Het vorengaande is van overeenkomstige toepassing op beloningen genoten ter zake van het verrichten van arbeid in een in de andere verdragsluitende Staat gevestigde vaste basis waarover zijn in de​​ eerstbedoelde Staat woonachtige echtgenoot geregeld beschikt voor het verwerven van inkomsten uit een zelfstandig beroep.

  • c. Het is wel te verstaan dat wanneer een natuurlijke persoon, inwoner van België, winst uit onderneming geniet die aan een in Nederland gevestigde vaste inrichting is toe te rekenen deze natuurlijke persoon overeenkomstig de wetgeving van Nederland een aan de omvang van deze winst gerelateerde oudedagsreserve mag opbouwen. Wanneer de omvang van de oudedagsreserve afneemt, worden die afnemingen voor de toepassing van het Verdrag aangemerkt als winst van die vaste inrichting. Deze winst mag in Nederland worden belast.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing voor een natuurlijke persoon, inwoner van België, die een zelfstandig beroep uitoefent en daarvoor beschikt over een in Nederland gevestigde vaste basis.

10. Met betrekking tot artikel 9, paragraaf 1

Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat verbonden ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „cost-sharing” overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is die afwijkt van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen.

11. Met betrekking tot artikel 9

Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van artikel 9 onder een onderneming mede wordt begrepen een vaste inrichting.

12. Met betrekking tot artikel 10, paragraaf 2

De bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, zijn niet van toepassing op dividenden die een vennootschap die inwoner is van een van de verdragsluitende Staten betaalt aan een vennootschap die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, terzake waarvan, op grond van de bepalingen van de Richtlijn betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (90/435/EEG) zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, door de Staat waarvan de vennootschap die het dividend betaalt inwoner is, geen belasting mag worden geheven.

13. Met betrekking tot artikel 10, artikel 11 en artikel 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

14. Met betrekking tot artikel 11 en artikel 13

Voor de toepassing van artikel 11, paragraaf 8 en artikel 13, paragraaf 5, wordt onder de uitdrukking „een vennootschap die volgens de wetgeving van een verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat” verstaan:

  • a. een vennootschap waarvan de plaats van werkelijke leiding in die verdragsluitende Staat gelegen is; en

  • b. een vennootschap waarvan de plaats van werkelijke leiding uit die verdragsluitende Staat is verplaatst, mits de plaats van werkelijke leiding van die vennootschap, voorafgaande aan vorenbedoelde verplaatsing van zijn werkelijke leiding, voor een periode van ten minste 5 jaren in die verdragsluitende Staat was gelegen. In dit geval wordt die vennootschap slechts voor een periode van 10 jaar na verplaatsing van zijn werkelijke leiding uit die verdragsluitende Staat als inwoner van die Staat aangemerkt.

15. Met betrekking tot artikel 10 en artikel 13

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „voordelen verkregen uit de vervreemding” niet omvat inkomsten genoten bij het inkopen van aandelen door, of bij de liquidatie van een vennootschap. Die inkomsten worden beheerst door de bepalingen van artikel 10.

16. Met betrekking tot artikel 11, paragrafen 2 en 3

Indien een EEG-richtlijn inzake de belastingheffing op inkomsten van spaargelden van kracht wordt en indien, ingevolge deze richtlijn, zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, interest afkomstig uit een van de verdragsluitende Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat ook mag worden belast in de verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, dan geldt, in afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 11, paragrafen 2 en 3, met betrekking tot die interest het bepaalde in die richtlijn.

Indien een EEG-richtlijn, zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betalingen van rente en royalty's tussen ondernemingen van kracht wordt, dan geldt, wat betreft interest, in afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 11, paragrafen 2 en 3, het bepaalde in die richtlijn.

17. Met betrekking tot artikel 10, paragraaf 4

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „dividenden” eveneens betekent inkomsten die worden genoten door een natuurlijke persoon en die volgens de fiscale wetgeving van de Staat waarvan de vennootschap-schuldenaar inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.

18. Met betrekking tot artikel 15, paragraaf 2

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „belastingjaar” voor België betekent „belastbaar tijdperk”.

19. Met betrekking tot artikel 15 en 23

Het is wel te verstaan dat het bepaalde in paragraaf 3 van artikel 15 Nederland niet belet de bepalingen van paragraaf 2, subparagrafen a en b, van artikel 23 van het Verdrag toe te passen.

20. Met betrekking tot artikel 7, 14, 15 en 16

  • a. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van paragraaf 1 van artikel 16 voor Nederland de uitdrukking soortgelijke functie omvat „commissaris van een vennootschap” die als zodanig door de algemene vergadering van aandeelhouders of enig ander bevoegd orgaan van de vennootschap die inwoner is van Nederland is benoemd en die met het toezicht op de algemene leiding van de vennootschap is belast.

  • b. Het is wel te verstaan dat, indien een door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de verdragsluitende Staten gedreven onderneming die haar bedrijf uitoefent met behulp van een in de​​ andere verdragsluitende Staat gevestigde vaste inrichting, overeenkomstig de wetgeving van eerstbedoelde Staat geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in een onderneming gedreven door een vennootschap gevestigd in die Staat, de inkomsten die de natuurlijke persoon geniet ter zake van werkzaamheden voor die vennootschap in oprichting en die toerekenbaar zijn aan het in de andere verdragsluitende Staat uitgeoefende bedrijf gedurende de periode dat de vennootschap in oprichting is, voor de toepassing van het Verdrag worden beschouwd als beloningen in de zin van artikel 15 of 16, naar gelang het geval.

De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing in geval die natuurlijke persoon een zelfstandig beroep uitoefent in de zin van artikel 14 van het Verdrag.

21. Met betrekking tot artikel 17, paragraaf 3

Voor de toepassing van artikel 17, paragraaf 3, betekent de uitdrukking „gefinancierd voor een wezenlijk deel” een financiering van ten minste dertig percent.

22. Met betrekking tot artikel 18 en artikel 26

Voor de toepassing van artikel 18 en artikel 26, wordt onder de uitdrukking „sociale wetgeving” verstaan een stelsel inzake sociale zekerheid.

23. Met betrekking tot artikel 19, paragraaf 2

Een uit Nederland afkomstig pensioen valt onder de reikwijdte van artikel 19, paragraaf 2, voor zover de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking. Dit ongeacht door wie dat pensioen wordt uitbetaald. Wanneer de aanspraak op een pensioen deels gedurende een particuliere dienstbetrekking en deels gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking is opgebouwd, wordt het deel van dat pensioen dat wordt beheerst door artikel 18, respectievelijk het deel dat wordt beheerst door artikel 19, paragraaf 2, vastgesteld naar evenredigheid van het aantal jaren dat de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd gedurende een particuliere, onderscheidenlijk gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking, ten opzichte van het totale aantal jaren waarover de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd.

24. Met betrekking tot artikel 23, paragraaf 1

  • a.Voor het bepalen van de aanvullende belastingen die door de Belgische gemeenten en agglomeraties worden vastgesteld, worden in België, niettegenstaande de bepalingen van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a en elke andere bepaling van dit Verdrag, de beroepsinkomsten die volgens artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a zijn vrijgesteld, in aanmerking genomen. Deze aanvullende belastingen worden berekend op de belasting die in België verschuldigd zou zijn in het geval bedoelde inkomsten uit Belgische bronnen werden verkregen.

  • b.Het is wel te verstaan dat de regeling bepaald in artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf c, eveneens van toepassing is op dividenden die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van Nederland, en die voortkomen uit dividenden uitgekeerd aan die laatste vennootschap door een derde vennootschap die aan een belasting van gelijke aard als de Belgische vennootschapsbelasting is onderworpen.

25. Met betrekking tot artikel 23, paragraaf 2, subparagraaf b

Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 23, paragraaf 2, subparagraaf b, de waarde van de in artikel 22, paragraaf 1, genoemde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in​​ artikel 22, paragraaf 2, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of de vaste basis behorende schulden.

26. Met betrekking tot artikel 26, paragraaf 2

Ingeval in Nederland omstandigheden van partners mede een rol spelen bij de vaststelling van de verschuldigde belasting worden die omstandigheden, ingeval een natuurlijke persoon die inwoner is van België een beroep doet op deze bepaling bij de vaststelling van zijn in Nederland verschuldigde belasting overeenkomstig in aanmerking genomen, met dien verstande dat hij de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen die bij zijn partner in België in aanmerking komen niet ook in Nederland kan vergelden.

27. Met betrekking tot artikel 28

De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een onderling overleg op basis van het bepaalde in artikel 28 tevens overeenkomen dat in de verdragsluitende Staat waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een vermeerdering van het belastbare inkomen met betrekking tot de daaruit voortvloeiende verschuldigde belasting wordt afgezien van belastingverhogingen, interest en kosten, indien in de andere verdragsluitende Staat met betrekking tot de corresponderende vermindering van belasting ingevolge die regeling wordt afgezien van de toekenning van interest.

27a. Met betrekking tot​​ artikel 29:

Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1, zal​​ artikel 29​​ met betrekking tot belastingen die worden geheven ten behoeve van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen, voor zover deze niet door de verdragsluitende Staten zelf worden geheven, voor de beide verdragsluitende Staten pas van toepassing zijn vanaf de datum waarop België Nederland langs diplomatieke weg op de hoogte heeft gesteld van zijn instemming met deze toepassing.

28. Met betrekking tot artikel 30

Voor de toepassing van het Verdrag wordt de uitdrukking „uitvoerbare titel” voor wat betreft Nederland gelezen als executoriale titel en wordt de uitdrukking „eisbaar” voor wat betreft Nederland gelezen als invorderbaar.

29. Met betrekking tot artikel 30, paragraaf 9

Deze bepaling is in België van toepassing met betrekking tot het voorrecht van de Schatkist zoals bedoeld in de artikelen 422 en 423 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

30. Met betrekking tot artikel 33 en artikel 34

  • a. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „zijn toegekend of betaalbaar gesteld” voor Nederland tevens betekent „ontvangen, verrekend of ter beschikking gesteld zijn, rentedragend zijn geworden, vorderbaar en inbaar zijn geworden”.

  • b. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „belastbare tijdperken” voor Nederland betekent „belastingjaren”.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Luxemburg, op 5 juni 2001, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,​​ 

(w.g.) W. J. BOS

Voor de Regering van het Koninkrijk België,​​ 

(w.g.) D. REYNDERS

Protocol II

Bij de ondertekening van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zijn de ondergetekenden het volgende tweede protocol overeengekomen dat een integrerend deel van het Verdrag vormt.

De verdragsluitende Staten komen overeen dat zij, met het oog op een redelijke verdeling van de door elk van die Staten van inwoners natuurlijke personen van de andere verdragsluitende Staat geheven belastingen over inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid als bedoeld in artikel 15 van het Verdrag, elkaar jaarlijks over en weer een vergoeding ter grootte van een deel van die belasting zullen doen toekomen. Basis voor de door een van de verdragsluitende Staten aan de andere verdragsluitende Staat verschuldigde vergoeding vormt het totaal aan zuivere belastingopbrengst dat eerstbedoelde verdragsluitende Staat ontvangt van inwoners natuurlijke personen van de andere verdragsluitende Staat die in eerstbedoelde verdragsluitende Staat inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid genieten waarover het heffingsrecht ingevolge het bepaalde in artikel 15 van het Verdrag is toegewezen aan die Staat. De zuivere belastingopbrengst als bedoeld in de vorige volzin wordt gesteld op 20 percent van het totaal van de door vorenbedoelde inwoners natuurlijke personen van de ene verdragsluitende Staat in de andere verdragsluitende Staat naar hun inkomsten verschuldigde belasting en de gelijktijdig door de belastingdienst van die laatstbedoelde Staat geheven premies sociale verzekeringswetgeving als bedoeld in​​ Verordening (EEG) nr. 1408/71. Elk van de verdragsluitende Staten betaalt de andere verdragsluitende Staat een vergoeding ter grootte van 50 percent van het door die verdragsluitende Staat van inwoners van de andere verdragsluitende Staat ontvangen bedrag aan zuivere belastingopbrengst. De over en weer verschuldigde vergoedingen worden in rekening courant verrekend op het moment dat de daaraan ten grondslag liggende belastingopbrengst is ontvangen, c.q. betaald. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten treden voorafgaande aan de inwerkingtreding van het protocol en vervolgens na elke periode van 5 jaar waarin jaarlijks vorenbedoelde verrekening heeft plaatsgevonden met elkaar in overleg teneinde te bezien of eerdergenoemde percentages nog adequaat worden geacht. Wanneer de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten in het kader van zo'n overleg overeenstemming bereiken over het feit dat een van eerderbedoelde percentages of beide niet meer adequaat zijn, dan stellen zij in onderling overleg de voor een volgende 5 jaars-periode geldende percentages vast.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Luxemburg, op 5 juni 2001, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,​​ 

(w.g.) W. J. BOS

Voor de Regering van het Koninkrijk België,​​ 

(w.g.) D. REYNDERS

(Nr. I)

Excellentie,

Ik heb de eer te verwijzen naar het op 5 juni 2001 getekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna te noemen: het Verdrag) en namens de regering van het Koninkrijk der Nederlanden het volgende voor te stellen:

In de loop van de onderhandelingen die hebben geleid tot het sluiten van het heden ondertekende Verdrag hebben de onderhandelaars een gemeenschappelijke overeenstemming bereikt en opgesteld over de verhouding tussen de conclusies van de Raad van 1 december 1997 inzake het belastingbeleid (98/C 2/01) en het Verdrag.

In de conclusies van de Raad van 1 december 1997 wordt voorzien in een pakket van maatregelen bestaande uit een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, een richtlijn voor de belasting op inkomsten uit spaartegoeden en een voorstel voor bronheffing op grensoverschrijdende uitkeringen van interest en royalty's tussen bedrijven.

In het protocol bij het Verdrag is een voorziening opgenomen voor de samenloop van de bepalingen van het Verdrag met de in de conclusies opgenomen voorstellen voor een richtlijn inzake de belasting op inkomsten uit spaartegoeden en een richtlijn voor bronheffing op grensoverschrijdende uitkering van interest en royalty's.

Het verdrag onderscheidenlijk het protocol bevat geen verwijzing naar de gedragscode. De gedragscode betreft een op Europees niveau gecoördineerde actie ter bestrijding van schadelijke fiscale concurrentie om bij te dragen tot de verwezenlijking van Europese doelstellingen. De uitvoering van deze aanbeveling van de Raad bijeen zal met erkenning van de positieve effecten van eerlijke concurrentie en van de noodzaak om het internationale concurrentievermogen van de Europese Unie en de lidstaten te waarborgen in beginsel moeten leiden tot een oplossing op gemeenschapsniveau.

Indien in het kader van de resolutie van 1 december 1997 van de Ecofinraad op communautair niveau uitvoering wordt gegeven aan de conclusies van de Raad zullen de verdragsluitende Staten in gezamenlijk overleg bezien of en zo ja in welke mate, met het oog op het scheppen van voorwaarden voor eerlijke concurrentie binnen de Europese Unie, het Verdrag daaraan dienstbaar kan zijn, dan wel kan worden gemaakt.

Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) W. J. BOS

(Nr. II)

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van uw Nota van heden die als volgt luidt:

[Red: (zoals in Nr. I)]​​ 

Ik heb de eer u mede te delen dat mijn Regering met het vorenstaande akkoord gaat.

Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) D. REYNDERS

(Nr. III)

Intentiebrief

Ik heb de eer te verwijzen naar het op 5 juni 2001 getekende verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna te noemen: het Verdrag) en namens de regering van het Koninkrijk België het volgende mede te delen:

Tijdens de onderhandelingen die hebben geleid tot het sluiten van het heden ondertekende verdrag is de territoriale werkingssfeer van het Verdrag wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden ter sprake gekomen. Het Verdrag geldt alleen voor Nederland.

Het Verdrag bevat op verzoek van België geen bepaling inzake de zogenoemde territoriale uitbreiding van het Verdrag tot de andere landen van het Koninkrijk. Wel wordt van de zijde van België de bereidheid uitgesproken om, nadat de Nederlandse Antillen en/of Aruba een stelsel van belasting hebben geïntroduceerd dat in overeenstemming is met internationaal aanvaarde fiscale beginselen (de zogenoemde OESO-normen) en het beleid ter uitvoering van de wet eveneens in overeenstemming is met deze beginselen, desgewenst met deze landen besprekingen aan te gaan over de mogelijkheid tot het sluiten van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting.

Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) D. REYNDERS